Van eicel tot kiembaangentherapie
Ondanks alle weerzin tegen eugenetica vindt er al jaren genetische selectie plaats. Via de vlokkentest en de vruchtwaterpunctie wordt bij zwangere vrouwen die ouder zijn dan 35 bekeken of de foetus beschikt over het juiste aantal chromosomen (DNA-slierten): 46 is de norm, één erbij duidt al snel op het syndroom van Down (mongolisme) of op een andere aandoening. Klopt het aantal niet, of zijn de chromosomen afwijkend van vorm, dan kan de zwangerschap via een abortus worden beëindigd.
Niet alleen afwijkingen in de chromosomen, ook minuscule foutjes in de genen vormen een criterium voor abortus. Genen zijn kleine stukjes chromosoom, die dankzij de bloei van de gentechnologie tot in het fijnste detail kunnen worden afgelezen. Op afwijkende genen wordt alleen getest als een bepaalde erfelijke ziekte in een familie vaak voorkomt. Inmiddels zijn ruim 700 ernstige aandoeningen in het DNA aantoonbaar. Ondanks dit grote aantal worden in Nederland hooguit enkele honderden foetussen per jaar om een medische reden geaborteerd. Dat is nog geen procent van het totale aantal abortussen.
Deze prenatale screening is niet de vroegste vorm van selectie. In het geval van in vitro fertilisatie (ivf) kan een genetische afwijking namelijk al vóór de zwangerschap aanleiding zijn om een embryo van drie dagen oud niet te implanteren. Dat gebeurt bij de constatering van genen voor bijvoorbeeld spierdystrofie of taaislijmziekte - aandoeningen die vooral kinderen treffen en die vaak een dodelijke afloop hebben. Pre-implantatieselectie is nog zeldzamer dan prenatale: 20 tot 25 gevallen per jaar.
Dan het heikele punt: op welke eigenschappen wordt geselecteerd? Alleen op zeer ernstige aandoeningen, of ook op persoonlijke eigenschappen als intelligentie, seksuele voorkeur en criminele aanleg? Het antwoord is eenvoudig. Het selecteren op persoonlijke eigenschappen is op dit moment simpelweg onmogelijk. Ten eerste omdat de betreffende genen nog onbekend zijn. Ten tweede omdat de eigenschappen waarschijnlijk worden bepaald door meerdere genen en omgevingsinvloeden bij elkaar, zodat niemand ze via genetische manipulatie ooit volledig onder controle kan krijgen. En ten derde omdat er altijd nog een wet is die ons tegen dergelijke uitwassen beschermt.
Bij de tot nu toe opgesomde selectiemethoden is geen sprake van eugenetica: het doelbewust genetisch verbeteren van de mens. Maar hoe zit dat bij die wonderlijke technieken waarbij mensen met extra genen worden verrijkt? Is dat geen morrelen aan de Schepping? Dat hangt ervan af om welke techniek het gaat: gentherapie of kiembaan-gentherapie.
Bij gentherapie wordt geprobeerd het leed van een ernstige lichamelijke aandoening te verzachten door 'gezonde' genen in te spuiten in het zieke orgaan. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij kanker of taaislijmziekte. Het is de bedoeling dat de patiënten dankzij het extra DNA een eiwit gaan maken, dat zij door hun defecte DNA missen. De ziekte zou dan vanzelf verdwijnen. Hoe mooi dat ook klinkt, in de praktijk is er tot nu toe bitter weinig van terechtgekomen. Nog geen enkele patiënt is door gentherapie genezen, ondanks talloze pogingen.
Hetzelfde geldt voor kiembaan-gentherapie. Die is omstreden omdat al in het stadium van de eicel wordt ingegrepen. Een afwijkend gen van de eicel wordt bijvoorbeeld bijgeschaafd, of er wordt een extra gen ingebouwd om de cel resistent te maken tegen een bepaalde ziekteverwekker. Die aangebrachte veranderingen komen niet alleen terecht in die ene eicel, maar in alle cellen van de foetus. Ze zullen zelfs in het nageslacht belanden, generatie op generatie. Dit in tegenstelling tot de gewone gentherapie, waarbij het nieuwe gen slechts in één orgaan belandt. Kiembaantherapie is dus de ware eugenetica. De menselijke soort wordt in zijn wortels veranderd. Er is geen weg terug, ook niet als het nieuwe gen zich onverhoopt vervelend blijkt te gedragen. Bij muizen, koeien en varkens wordt de techniek al toegepast. Bij de mens rust er een moratorium (voorlopig verbod) op.
Ook op de meest besproken gentechniek, het klonen, rust bij de mens een moratorium. Na het schaap Dolly (1997) zijn nog verschillende runderen, muizen en apen gekloond, maar geen mens. Technisch is dat waarschijnlijk wel haalbaar, maar de wet verbiedt het om gekloonde eicellen langer dan veertien dagen tot ontwikkeling te laten komen. Enig praktisch nut zou het klonen van mensen overigens niet hebben.
Wanneer een eicel direct na de conceptie wordt gekloond, ontstaat namelijk een doodgewone eeneiige tweeling. Als een volwassene of een kind wordt gekloond, ontstaat een individu met dezelfde genetische eigenschappen, dat zich onder invloed van de omgeving echter totaal anders zal ontwikkelen dan het oorspronkelijke individu. Het maken van een kloon als orgaandonor is uiteraard zinloos, want daarbij zou het ene levende wezen - de kloon - moeten worden gedood om het andere levende wezen in leven te houden. Het lijkt er daarom niet op dat het klonen van mensen ooit ingang in de praktijk zal vinden.