Van de zandbak naar de klimboom

In het grote Amsterdam zoekt Jan van Mersbergen altijd naar het dorp. En dat vindt hij bijvoorbeeld in de speeltuin - ook voor ouders een belangrijke plaats. Aflevering 2 van een serie.

JAN VAN MERSBERGEN

Mijn zoon zei dat hij naar huis ging, maar toen ik naar de speeltuin op het Henrick de Keijserplein liep zag ik hem bij een groepje op de stoep staan. Het was de donderdag na de Cito, een dag voor de meivakantie zou beginnen.

Een van zijn klasgenootjes zei: "Daar komt je vader." Mijn zoon zag me. Hij wist dat ik iets stoms zou zeggen, iets waardoor hij zich zou schamen. Met Bassie-en-Adriaanstem zei ik: "Hallo lieve vriendjes!"

De andere kinderen lachten. Ik liet het daar bij. Ik moest wel iets zeggen, want mijn zoon negeren zou helemaal raar zijn. Een beetje schaamte oproepen, net genoeg.

Ik volgde mijn dochter en een van haar vriendinnetjes de speeltuin in - ze neemt altijd een vriendinnetje mee - voor de zoveelste speeltuinmiddag van dit jaar.

Ruim een maand terug begon het speeltuinseizoen. Dat begin valt ieder jaar een paar weken voor rokjesdag, het bedenksel van Martin Bril dat inmiddels aardig ingeburgerd is. De dag waarop het in de ochtend net te fris is voor een rokje, maar 's middags aangenaam. Die inschatting voor je de deur uit gaat en de dappere blote benen in de ochtend, dat maakt rokjesdag.

Kinderen gaan eerder de zon in dan vrouwenbenen. Kinderen twijfelen niet, kinderen gaan gewoon. Dus op een tochtige dag ergens in maart stond ik op het Henrick de Keijserplein. Sjaal om, kraag omhoog. Te koud om rustig op een bankje te zitten.

Buiten de stad hebben veel mensen een eigen tuin, schutting erom, een privéparadijsje. In de stad verlaat je je huis en ga je naar buiten, met kinderen zeker. Dan is de speeltuin de plek. Uren en uren brengen ouders er door. Het is een samenleving op zich. Klein en complex, druk en ook soms heel relaxed.

Naar gelang de kinderen ouder worden verschuif je van zandbak naar klimboom en voetbalveld, tot je kinderen zo groot zijn dat ze zelf ergens naartoe fietsen en ze liever willen dat je er helemaal niet meer bij bent als ze met hun vrienden na schooltijd iets gaan ondernemen.

Mijn zoon heeft die leeftijd inmiddels dus bereikt, mijn dochter gelukkig nog niet.

De speeltuinuitrusting verandert ook, tenminste, de uitrusting van de kinderen. Ik neem altijd hetzelfde mee: een boek en een flesje water. Een telefoon met internet is ook handig. Mijn laptop heb ik nog nooit meegenomen naar de speeltuin.

Kinderen hebben steeds iets anders nodig. De poedermelk in een flesje met een speen en de schepjes en emmertjes zijn inmiddels verleden tijd. De pakjes appelsap ook. Koekjes niet, dat vinden kinderen altijd fantastisch. Ik neem altijd een ruime voorraad mee, ook voor vriendjes of kinderen die ze kennen uit de speeltuin. Dan kunnen ze uitdelen. In ieder geval worden de tassen steeds kleiner.

Toen mijn zoon nog niet kon lopen zat ik vrijwel dagelijks met hem in de zandbak van het Sarphatipark. Daar kroop hij door het zand en ontdekte hij de glijbaan en het klimrek, heel voorzichtig, en ik leerde andere ouders met jonge kinderen uit de buurt kennen.

Er was een stewardess met een zoontje die ik nu nog wel eens tegenkom bij de voetbalclub van mijn zoon, haar zoontje speelt daar ook. Inmiddels heeft hij twee broertjes die daar ook allemaal voetballen. De speeltuin hebben zij ingewisseld door de voetbalclub.

Contact met ouders in de speeltuin is vluchtig maar heel belangrijk, zeker als je kind niet naar een crèche gaat. Je ontmoet andere ouders, iedereen heeft dezelfde problemen. Je praat over eten en ontwikkelingen en zindelijkheid en ook zijn er grappige verhalen. Die gesprekken deden mij als jonge vader goed.

Mijn dochter heeft tegenwoordig het elektriciteitshuisje net buiten de speeltuin ontdekt, onder de roze bloesem van de bomen. Daar zit ze op, met een vriendin. Als ik haar later vraag wat ze gedaan hebben dan zegt ze: Meisjesdingen bespreken.

Oftewel: Gaat jou niks aan.

Dat begint nu al.

Dus meestal zit ik op een van de bankjes wat te lezen en dan kijk ik naar de kinderen of naar de ouders. Op het voetbalveld veel fanatieke Marokkaanse en Turkse jongeren, ook veel meisjes die heel goed kunnen voetballen. Ze hebben de maniertjes van verwende voetbalprofs, maar zijn toch heel lief voor elkaar. Na een fel duel zag ik een jongen een meisje de hand schudden, uit respect. Dat kan dus nog wel.

Laatst zag ik een meisje achter haar broertje aanlopen die op een fietsje reed, een paar keer rond het voetbalveldje en rond de hoge zandbak en achter de schommels langs. Ze was misschien net twee. Het waren Franse kindjes, heel aandoenlijk.

Toch is het speeltuinleven ook keihard. Er wordt veel gevallen, gehuild, gescholden. In de week van de Cito viel een Frans jongetje met zijn fietsje precies voor mijn bankje. De Surinaamse man naast me vroeg hem of het ging, het jongetje verstond hem niet maar knikte toch, en ik vroeg: 'Ça va?' Terwijl het jongetje opkrabbelde en zijn broek bekeek pakte een andere jongetje zijn fiets en reed ermee weg.

Dat is deze speeltuin: een internationale jungle.

Veel Fransen hier, dat zit zo: de Franse school zit net om de hoek. Het zijn voornamelijk Franse expats die hun kinderen daar naartoe brengen. Ze wonen verspreid over de stad. Het kruispunt Henrick de Keijserstraat - Rustenburgerstraat is om half negen 's ochtends als de school moet gaan beginnen en om even na drie uur als de school weer uitgaat een ongelofelijke chaos, dan is het daar net Klein Frankrijk. Bakfietsen en auto's midden op straat. Met moeite laten ze je er door.

Ook de spelende Franse kindjes wanen zich in een dorp, en juist de Franse school geeft de buurt een internationale uitstraling. Daartussen laveert het speeltuinleven. Contact met de Fransen is er zelden. Die hebben hun eigen dorpje, waar de kinderen opvallend nette kleren dragen: ribbroeken en overhemden en spencertjes. Heel veel spencers met kabels eroverheen.

Mijn dochter vroeg me of ik Franse scheldwoorden wist. Twee Franse jongetjes hadden zand naar haar gegooid en ze schreeuwden. Scheldwoorden wilde ik haar niet leren maar als ze vervelend waren en herrie maakten dan kon ze wel zeggen: 'Ta gueule'. Dat betekent: 'Hou je bek'.

Vond ze afdoende. Ze ging terug naar de jongetjes en zei: "Ta-kul."

Waarschijnlijk begrepen de jongetjes meer van haar blik dan van wat ze zei, maar toch... ze begrepen haar in ieder geval wel.

Toen mijn dochter en haar vriendinnetje de roze bloesem van de bomen geplukt hadden en mij vroegen of ik die bloempjes achter het elastiekje in hun haar wilde steken zei ik: "Maar je plukt die bloesem er toch niet af, niet meer doen hoor."

Ze zeiden: "Maar de Fransen doen het ook."

Het is een aparte groep die Fransen, volledig op zichzelf. De speeltuin hun eiland. En toch vormen ze een stabiele factor en bepalen ze mede de modus van deze speeltuin.

Soms praat ik met ouders die kinderen op een andere school hebben zitten, die ik alleen in de speeltuin zie. Iedereen brengt een andere wereld mee naar de speeltuinbankjes.

Een moeder heeft een zoontje dat hier iedere dag voetbalt. Ze wil graag dat hij naar Ajax gaat, maar de scouts hebben hem nog niet opgemerkt. Ze zijn al een paar keer met hem naar open dagen geweest, maar ze zien het niet.

Er is een man die onophoudelijk sjekkies rookt. Hij heeft een dochter, een heel bleek meisje dat jurkjes draagt die uit de jaren zeventig van de vorige eeuw lijken te komen. De man is heel aardig maar ook is het zielig voor het meisje, ze schaamt zich voor haar vader, dat zie je. Meestal speelt ze ergens een eind van haar vader vandaan.

Bij het huisje kunnen kinderen hun jas of tas ruilen voor speelgoed: een voetbal of basketbal, een skateboard, een schep. Om vier uur klingelt de beheerder met een belletje als teken dat de geleende spullen weer teruggebracht moeten worden. Mijn dochter vraagt de laatste weken steeds een schepje. Achter de hoge glijbaan graaft ze kuilen, samen met haar vriendinnen. Wie ze ook meeneemt, graven zal ze.

En ijs kopen.

Aan een kant van het plein ligt de Super P&P, een buurtwinkeltje waar een vriezer staat met ijsjes. Als het echt warm is geef ik mijn dochter wat muntgeld mee en dan mag ze ijsjes kopen. Geen dikke Magnum, zeg ik haar dan. En probeer voor iedereen eenzelfde ijsje te kopen. Niet voor jou een grote en voor de anderen een perenijsje. Dan moet ze zelf rekenen en de prijzen vragen. De vrouw van het winkeltje haat dat soort klanten, maar verder komt er bijna niemand dus ze moet maar geduldig zijn. Haar toko draait op de speeltuin, en het speeltuinpubliek.

Ook goed aan de speeltuin: de oude bekenden. Ouders die ik nog ken van de peuterspeelzaal, maar die kozen voor een andere basisschool. Vaders waar ik ooit tegen gevoetbald heb.

Een fotograaf uit de buurt komt wel eens langs, spijkerjasje aan, bakkebaarden. Hij exposeerde laatst bij de Gall&Gallerie in de Pijp, slim gevonden naam. Nu zijn de foto's weer weg. We praten vaak over boksen, daar houden we allebei van. Zelden praten we over onze kinderen. Het is ook fijn om in de speeltuin de buitenwereld die je interessant vindt op te roepen, met mensen die ook die wereld kennen. Die details maken gesprekken prettig. Volwassenen onthouden zulke details, om later weer te kunnen praten, bij een volgende gelegenheid.

Kinderen spelen gewoon. Als ik later aan mijn dochter vraag wat ze gedaan hebben en met wie, dan weet ze het niet meer. Kinderen vergeten het spel, en dat is de essentie van het spelen.

Jan van Mersbergen (1972) publiceerde zes romans. Zijn jongste roman heet 'De laatste ontsnapping'.

undefined

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden