Twintiger
Anniek van den Brand schrijft elke week over familie - en alles wat daarop lijkt.
a.vandenbrand@trouw.nl
Dat hij niet zo hield van mensenmassa's, zei de grote zoon van man.
"O", zei ik, en ik keek om me heen. Ik zag een grote sporthal vol mensen in sportkleding. Ze waren, net als wij, naar binnen gevlucht voor de regen en de kou. De start van de wedstrijd zou nog zeker drie kwartier op zich laten wachten.
Dat ze allemaal van die veel te dure sportbroeken aanhadden, zei mans grote zoon. Dat er, behalve hij, niemand in z'n ouwe joggingbroek was gekomen, en dat ze met hun kleding allemaal wilden laten zien dat ze het heel serieus namen, dat hardlopen.
Van de weeromstuit zei ik dat mijn broek maar 14,99 euro had gekost.
Dat dit echt Holland op z'n smalst was, zei mans grote zoon. Dat deze mensen uitstraalden: wij doen elke zondagmiddag mee aan een hardloopwedstrijd, en wie iets anders doet, is gek of anderszins gestoord.
Ik keek om me heen en zag vriendengroepen, damesduo's en stellen, ik zag hoe oude bekenden blij verrast waren elkaar hier te treffen, ik zag de te dikke man bij de bewaakte garderobe lachend het zweet van zijn voorhoofd wissen en voor de zoveelste keer dezelfde flauwe grap maken - en ik dacht: misschien is dit wel Holland op z'n smalst, maar dan is het met Holland zo erg nog niet.
Dat we dan straks zeker met z'n allen over van die smalle duinpaadjes moesten, en dat we dan geen van allen in ons eigen tempo zouden kunnen rennen omdat we elkaar allemaal voor de voeten zouden lopen, zei mans grote zoon.
Ik wilde zeggen dat hardlopers zich doorgaans gedragen als auto's op een snelweg; de langzaamsten blijven rechts, degenen die harder willen lopen links. En mocht het onverhoopt misgaan, dan vraagt de een of hij er even langs mag, en dan zegt de ander: natuurlijk, en gaat opzij.
Maar ik zei niets meer.
En ik herinnerde me heel scherp dat ik een jaar of twintig jaar geleden vergelijkbare dingen zei.
Tien tellen na de start was ik mans grote zoon kwijt.
Ik genoot van de zeelucht in mijn longen, van de geur van nat zand, van de wind in mijn haar en de regen in mijn gezicht. Ik merkte dat ik harder liep dan gewoonlijk omdat ik aanhaakte bij het tempo van snellere renners. Toen de vermoeidheid toesloeg, trommelde een Braziliaanse drumband me terug in het juiste ritme. De laatste zevenhonderd meter rende ik harder dan ooit, omdat een man met een microfoon riep dat ik het kon en dat ik een kanjer was. Hij had het niet speciaal tegen mij, maar het hielp toch.
En ik was heel blij dat ik geen twintiger meer ben.
undefined