Opinie
Tweede-Kamerlid zonder last of ruggespraak
De Tweede Kamer heeft aan kritische zelfreflectie gedaan. Het instituut moet weer gezag krijgen, vinden de Kamerleden en steken de hand in eigen boezem. Dat is altijd verstandig. Volgende week gaan ze met elkaar in gesprek over de aanbevelingen en conclusies van de stuurgroep. Ik heb eens een blik geslagen in het rapport.
Kamervoorzitter Gerdi Verbeet moest tijdens het reflectieproces almaar denken aan een vers van A. Roland Holst: ’Ik zal de halmen niet meer zien / noch binden ooit de volle schoven / maar doe mij in de oogst geloven / waarvoor ik dien.’ Daaruit spreekt geen groot optimisme dat zij in haar levensdagen nog de positieve resultaten van het parlementaire navelstaren zal meemaken. Het klinkt zelfs een beetje wanhopig-berustend. Zo ken ik Gerdi niet.
Ik wist weer waarom ik nooit Kamerlid zou willen worden. Vooropgesteld: volksvertegenwoordiger zijn is een belangrijke taak, die een mens met nederigheid, integriteit en inzet van al zijn krachten behoort te vervullen. Hij stelt zich op de hoogte van zijn bevoegdheden en werkt vanuit een visie die hij van tevoren aan de kiezers heeft medegedeeld. Die visie betreft in de eerste plaats het belang van de hele samenleving en geeft eventueel speciale aandacht aan groepen en onderwerpen die dat naar zijn mening nodig hebben. Hij draagt vanuit zijn opleiding en maatschappelijke functie of ervaring kennis van een of meer deelgebieden, maar is bereid en in staat over de heg te kijken. In de wet is vervat dat hij als volksvertegenwoordiger over besluiten stemt zonder last of ruggespraak. Hij werkt niet in opdracht en hoeft met niemand te overleggen. Zijn kiezers beoordelen hem naar zijn daden. Ziezo. Dat is mooi.
Denk maar niet dat het mij lukt zo’n Kamerlid te worden in ons huidige bestel. Ik moet eerst de mars door de politieke instituties maken. Lid worden van een politieke partij. Politieke partijen in Nederland hebben een slinkend aantal leden. Toch maken ze de dienst uit. De vraag naar hun legitimiteit dringt zich op. Maar daar hoor je de Kamerleden niet over. Zeker: lidmaatschap van een bestaande politieke partij is niet nodig om Kamerlid te worden, maar dan moet je er zelf een oprichten. En in zo’n partij begint het spek al gauw te stinken. Een handvol mensen heeft de macht. Je hoopt natuurlijk dat het de besten en de wijsten zijn onder ons, die ook de besten en de wijsten uitkiezen om volksvertegenwoordiger te mogen worden. Dat er een open gesprek is over ideeën en uitgangspunten. Zo is het niet. Het kader van een politieke partij bestaat vooral uit partijbonzen, vergadertijgers, ellebogenwerkers, Prinzipienreiters, hielenlikkers, verraders, lichtgewichten, windvanen, stukkenpoepers, lijnbewakers, beleidsneuzelaars, excuustruzen en knuffelallochtonen. Om ergens te komen moet je tot een van de genoemde categorieën willen behoren. Als je werkelijk een plaats in de Kamer ambieert ben je voor je het doel bereikt al door zoveel voze wateren gewassen dat je je eigen kleur niet meer kent. Ben je eenmaal gekozen via de partij en heb je je gebonden aan program, aan fractiediscipline en regeerakkoord, probeer dan nog maar eens te stemmen zonder last of ruggespraak.
Er wordt veel geklaagd over de media en de noodzaak tot soundbytes over hypes, het gebrek aan diepgang, de minachting voor kennis en kalm overleg. Het zijn altijd dezelfden die zich op de voorgrond dringen, die naar de interruptiemicrofoon lopen, die in Den Haag Vandaag voor de camera’s komen. Er wordt veel geklaagd over de spoeddebatten en de tsunami aan kamervragen. Het enige wat ik zie is een tendens tot tenenkrommende middelmaat, uitzonderingen daargelaten. En nu heeft de middelmaat zichzelf de maat genomen. Gerdi heeft gelijk: ze zal de halmen niet meer zien.