Tommy Wieringa blijft een grote belofte
Na het immense succes van ’Joe Speedboot’ gooit Tommy Wieringa het in ’Caesarion’ over een andere boeg: dit keer geen brutale avonturen, maar een klassieke, gekwelde Vatersuche. Een begrijpelijke stap, vindt Rob Schouten, maar voor zo’n ernstig thema is nog meer nodig dan de daverende stijl die Wieringa ook nu weer tentoonspreidt.
Joe Speedboot, de roman waarmee Tommy Wieringa in 2005 de Nederlandse literatuur kwam binnendenderen, was een roman die iets nieuws en verrassends bracht: avontuur, dynamiek, een verhaal dat deed denken aan Huckleberry Finn en andere jongensromans, maar zonder dat het ten koste ging van literaire kwaliteit, integendeel. Sindsdien publiceerde Wieringa, enigszins voorzichtig kreeg ik de indruk, nog essays en een reisverhaal, maar de volgende roman liet op zich wachten. Kennelijk realiseerde hij zich maar al te goed dat het daverende literaire en publieke succes van ’Joe Speedboot’ nauwelijks in te lossen verwachtingen opriep.
’Caesarion’, de jongste roman van Wieringa, is dan ook een totaal ander boek geworden. Was de ondertoon van ’Joe Speedboot’ opgewekt en optimistisch, ’Caesarion’ is veel ernstiger en gekwelder. Geen Joe Speedboot II vol fantasievolle en gnuivende avonturen met vliegtuigen die in de achtertuin worden gebouwd of shovels waarmee je naar het Midden-Oosten kunt rijden, maar een geschiedenis van moeizame en soms naargeestige familieverhoudingen, gefnuikte ambities en frustrerende zoektochten. Me dunkt dat Wieringa met opzet een soort contrapunt van Joe Speedboot heeft willen schrijven, om te laten zien dat hij meer in z’n mars heeft dan dat vlotte en meeslepende vertellerspennetje.
’Caesarion’ is het verhaal van een klassieke Vatersuche. Hoofdpersoon Ludwig Unger, zoon van een Oostenrijkse architect en een Nederlandse moeder, geboren in Alexandrië, groeit op in het Engelse kustplaatsje Alburgh, in een huis dat allengs door de zee verzwolgen wordt. Vader Unger is ’m dan allang gesmeerd, zijn moeder noemt hun kind Caesarion, naar de liefdesvrucht van Cleopatra en Caesar.
Als het verhaal begint is Ludwig/Caesarion, inmiddels barpianist geworden, teruggekeerd naar Alburgh om een oude kennis te begraven. Hij vertelt over die Engelse periode, die in het teken staat van het gevecht tegen het water. Tussen moeder Marthe en zoon Ludwig bestaat een hechte band, Marthe dirkt haar vaderloze oogappel soms op als een meisje, wat erotische gevoelens bij Ludwig oproept, die een belangrijke rol in het verdere verhaal zullen spelen, want terwijl het verhaal voortkabbelt en je je afvraagt hoe het de komende tweehonderdvijftig pagina’s verder moet, komt Ludwig er op een dag achter dat zijn moeder een gewezen pornoster is: „daar was ze weer, de moeder-van-de-jonge-foto’s, naakt nu, met een camera-oog tussen haar benen dat inzoomde op krulletjes schaamhaar en een snavelkutje daartussen, niks wat ik niet al van honderden andere afbeeldingen kende, behalve dat dit mijn moeder was waarbij de man zich naar binnen wrikte.” Zo vormt ’Caesarion’ ook de fictionele pendant van wat Wieringa eerder in zijn essaybundel ’De dynamica van begeerte’ schreef over de rol van begeerte en pornografie in onze wereld.
Behalve zijn verdwenen vader raakt Ludwig door de ontdekking van haar loopbaan in zekere zin nu ook zijn moeder kwijt, vooral als die haar oude pornocarrière in Los Angeles weer oppakt. Toch reist hij haar achterna. Na wat mislukte relaties met hippie-achtige meisjes ontwikkelt Ludwig zelf zich tot een soort gigolo: „Op het strand groet ik mensen die ik ’s avonds in de bar zie. De vrouwen, ouder dan ik, ogen die flitsen als sterren. Ze tellen het gekrompen kapitaal van hun schoonheid. Ik ben de belegger die het voor ze vermeerdert. Ongelovig nemen ze mij in hun bed. Met de aanhoudende hardheid van mijn geslacht neem ik hun schaamte weg. Het vervult ze met trots. Zíj hebben die beroering veroorzaakt, die kolking van de bloedstroom, en zij zullen me er weer vanaf helpen ook. Dat is de deal.” En zo lijdt deze hoofdpersoon behalve aan een vadercomplex ook nog eens aan een geducht moedercomplex.
Je kunt je afvragen of Wieringa niet te veel hooi op z’n vork heeft genomen met zulke gecompliceerde relaties. Gebruikelijk zijn ze in elk geval allerminst, al weet Wieringa ze beslist naar zijn schrijvershand te zetten. Ik ben geneigd ze te zien als de doelbewuste keerzijde van de avonturen in ’Joe Speedboot’; ’Caesarion’ wil een proeve zijn van Wieringa’s meesterschap in het beschrijven van duistere obsessies en verminkte persoonlijkheden. Hij slaagt daar mijns inziens niet helemaal in omdat het perspectief eenzijdig bij hoofdpersoon Ludwig, de ik-verteller ligt, en de anderen in zekere zin geheimzinnige instanties blijven; je zou willen weten hoe het voelt om pornoster te zijn, of escapistisch architect, maar ze blijven buitenkant.
Het sterkste gevoel dat je uit ’Caesarion’ bij blijft is de sensatie van extatische eenzaamheid die de hoofdpersoon van tijd tot tijd overvalt, in zekere zin is hij bezig zijn omgeving te reinigen van onzuivere elementen, van alles wat hem dwarszit. „Het opruimen en schoonmaken van wat ten dode is opgeschreven, is een cruciale daad, een paradoxale uitdrukking van hoe te leven”, staat er als het huis in Alburgh ten onder gaat, maar het is een credo met wijdere strekking. Zo ruimt Ludwig in zekere zin zijn moeder op, als ze op zeker moment in even pijnlijke als treffende scènes komt te overlijden. En als hij vervolgens naar het Panamese oerwoud vertrekt om zijn onwillige en verwilderde vader te zoeken, een tafereel dat sterk doet denken aan de oerwoudscènes in ’Heart of Darkness’ van Joseph Conrad, reinigt hij zich vervolgens ook van de vaderfiguur. De slotregels van Caesarion luiden dan ook veelbetekenend: „Niets was ongedaan gebleven er was niets wat ik verlangde. Ik was alleen. En alles begon.”
Daarmee is ’Caesarion’ een onvervalste louteringsroman. Pas als je je obsessies en complexen kwijt bent kun je voor jezelf beginnen. In zekere zin keert Tommy Wieringa met dit thema terug in de aloude beddingen van de Nederlandse en de internationale literatuur, W.F. Hermans, Kafka, Homerus’ Telemachus. Ik snap die terugtrekkende beweging naar een meer klassieke thematiek maar al te goed. Voor je het weet sta je te boek als de producent van dat ene fabelachtige, goed ontvangen kunstje. Maar Wieringa kan meer, al komt het er in ’Caesarion’ nog niet helemaal uit. Hij is een schrijver met grensoverschrijdende ambities en mogelijkheden. Cruciaal is daarbij zijn meeslepende stijl en verteltrant; relatief zwakkere punten die in ’Joe Speedboot’ niet zo opvielen omdat de gebeurtenissen zich als het ware over je heen stortten, zijn verhaalopbouw en psychologie. Misschien moeten we daarom ’Caesarion’, hoe gek het ook klinkt, vooral als een grote belofte zien.