Toen Mandela nog een terrorist was
In een serie blikt Trouw terug op het activisme van de jaren tachtig. Vandaag het slot: de strijd tegen apartheid. „Zelfs na vrijlating van Mandela zeiden sommige politici: ’Ach, die zwarten kunnen het toch niet’.”
Beter laat dan nooit. In juli 2008 was het zover: de Verenigde Staten besloten om Nelson Mandela te schrappen van hun lijst van terrorismeverdachten. Mocht het inmiddels negentigjarige icoon nog eens op vakantie willen naar dat land, dan kan hij nu een visum krijgen zonder dat minister Rice van buitenlandse zaken daar haar expliciete goedkeuring aan hoeft te verlenen.
Het nieuws klinkt wellicht wat vreemd in hedendaagse oren. Mandela is inmiddels waarschijnlijk de populairste politicus ter wereld. Maar veel veteranen uit de anti-apartheidsbeweging herinneren zich nog maar al te goed hoe er 25 jaar geleden tegen het ANC, de partij van de zwarten, werd aangekeken. „Tegenwoordig zwijmelt iedereen weg bij de naam Mandela. Veel van die zwijmelaars hebben last van een selectief geheugen”, vertelt Erik van den Bergh, in de jaren tachtig directeur van de christelijke organisatie Kairos. „Mandela gold in de jaren tachtig voor veel mensen als een communist, een terrorist. Hij deugde voor geen meter. Dat soort meningen hoorde je ook in keurige CDA-kringen.”
Van den Bergh zat ooit in een forumdiscussie met toenmalig VVD-kamerlid Weisglas. „Ik vroeg hem wanneer het hem duidelijk was geworden dat het ANC de meerderheid in Zuid-Afrika vertegenwoordigde. ’Op 27 april 1994’ , antwoordde hij toen eerlijk. De dag van de eerste vrije verkiezingen.”
Ook Sietse Bosgra van het Komitee Zuidelijk Afrika (KZA) herinnert zich nog de afkeer die Mandela, het ANC en de strijd tegen apartheid opriepen. De afgelopen weken volgde hij de discussie over gewelddadig actievoeren in de jaren tachtig, en vond die wat eenzijdig. Alsof alleen aan de linkerkant van het politieke spectrum bedreigingen aan de orde waren. „Ik werd regelmatig opgebeld op kantoor door mensen die zich niet eens op onze organisatie richtten, maar op mij persoonlijk. ’Ik hou je in de gaten, en als je straks naar buiten komt, neem ik je te grazen’. Dat soort teksten. We lieten onze zoon destijds niet aan de voorkant van het huis slapen, we waren bang dat er een ruit ingegooid zou worden.”
Daarnaast mochten de anti-apartheidsactivisten zich in de warme belangstelling van de geheime dienst BVD verheugen. Conny Braam, voorzitter van de Anti-Apartheids Beweging Nederland (AABN), vroeg jaren later haar eigen dossier op en kwam erachter dat mensen uit haar directe omgeving in dienst waren van de BVD. „Heel akelig om daar achter te komen. Maar wat ik nog akeliger vond, was dat de BVD destijds gegevens uitwisselde met de Zuid-Afrikaanse geheime diensten. En die hebben geprobeerd om mij uit de weg te ruimen.”
Zulke tegenwerking ten spijt was de strijd tegen apartheid in de jaren tachtig een schoolvoorbeeld van succesvol actievoeren. Fons Geerlings van de AABN herinnert zich nog de dag dat Mandela werd vrijgelaten. Het Leidseplein stroomde spontaan vol. „We hadden inderhaast een klein programma met wat sprekers in elkaar gedraaid, maar daar ging het niet om. Mensen wilden vooral bij elkaar zijn, om het bijzondere moment te vieren. Toen was wel duidelijk dat het een massabeweging geworden was.”
Een paar jaar eerder had Geerlings al meegewerkt aan de organisatie van Casa , een groot cultureel festival in Amsterdam. „Er bestond op een gegeven moment een culturele boycot van Zuid-Afrika. Wij probeerden de tegenstemmen uit Zuid-Afrika juist wél uit te nodigen. Ik heb het altijd belangrijk gevonden om meer te vertellen dan alleen een politiek verhaal. Met dichters en muzikanten raak je mensen via een andere weg.”
Niet alleen de landelijke en internationale campagnes, zoals die tegen Shell, dat in Zuid-Afrika bleef investeren, kregen veel aandacht. Elke gemeente had op een gegeven moment zijn eigen lokale comité tegen de apartheid. Bosgra: „Dan belde zo’n comité me op dat er een Zuid-Afrikaans golfteam kwam spelen en vroegen ze me of het misschien een idee was een beetje cement in de holes te storten. Dat kon wat mij betreft wel door de beugel: geringe economische schade, maar het leverde wel publiciteit op.”
Veel heftiger werden de acties van de grote anti-apartheidsorganisaties niet. Bosgra herinnert zich dat hij in de jaren zestig nog wel eens de orde verstoorde op een Navo-congres, uit protest tegen de Portugese koloniale overheersing in zuidelijk Afrika. „Maar op een gegeven moment werden we door de Frelimo, de bevrijdingsbeweging uit Mozambique, tot de orde geroepen over zulke actiemethoden. ’Laten jullie de strijd nou maar aan ons over’, zeiden ze. Zij vonden dat wij ons hier in Europa juist op het politieke midden moesten richten, niet op radicaal links. Ze wilden koste wat kost voorkomen dat hun strijd gezien zou worden als een strijd van de communisten tegen het Westen, ze waren bang dat dat tot een nieuw Vietnam zou kunnen leiden.” Dat werd dus ook de strategie voor Zuid-Afrika.
Fons Geerlings herinnert zich uit de jaren zeventig dat hij vooral veel bezig was met uitleg geven, op scholen en bij maatschappelijke organisaties, over wat apartheid nou eigenlijk was.
Behalve tegen de beeldvorming dat de strijd in Zuid-Afrika vooral tussen het communisme en het vrije westen zou gaan, moest de anti-apartheidsbeweging ook knokken tegen de ’stamverwantschap’ die veel Nederlanders nog altijd met de Zuid-Afrikaanse Boeren voelden. Erik van den Bergh kan erover meepraten. „Als gereformeerd jongetje groeide ik op met de boeken van Louwrens Penning, vol romantische verhalen over de Boerenoorlog. Het duurde jaren voordat ik echt besefte dat er behalve Boeren (Afrikaners, afstammelingen van Nederlandse kolonisten, red.) en Engelsen ook nog zwarten woonden in Zuid-Afrika.”
Er bestonden vanouds banden tussen de protestantse kerken in Nederland en de kerken in Zuid-Afrika. Toch zouden Nederlandse kerken uiteindelijk voorop gaan in de strijd tegen apartheid. Van den Bergh: „Het was een lang proces om ze zover te krijgen. Het is één ding om apartheid als systeem te veroordelen, het is vervolgens nog een hele stap om daar ook consequenties aan te verbinden. De investeringen van je pensioenfondsen terugtrekken uit bedrijven met belangen in Zuid-Afrika, bijvoorbeeld.” Toch zouden de gereformeerde kerken in de jaren tachtig het ANC-kantoor in de Benelux bekostigen. „Dat was een psychologische doorbraak. De kerken waaruit de Afrikanerkerken zijn ontstaan kozen daarmee partij voor de bevrijdingsbeweging ANC.
Er was in die jaren een taakverdeling tussen de verschillende organisaties. De lobby van Kairos richtte zich vooral op het christen-democratische midden, AABN en KZA waren wat linkser georiënteerd.
Die laatste twee organisaties leefden echter in constante rivaliteit met elkaar. Als ANC-vertegenwoordigers naar Nederland kwamen, werden er afspraken gemaakt over wie hen wanneer mocht begeleiden. Via de media werden er stekeligheden uitgewisseld. Het was voor buitenstaanders moeilijk te volgen. Volgens Bosgra liepen de verschillen parallel aan een scheiding binnen het ANC: die tussen communisten en nationalisten, waarbij de AABN wat meer op de communisten georiënteerd zou zijn. Van den Bergh beschouwt de concurrentie als resultaat van het feit dat beide organisaties in dezelfde linkse vijver visten.
Geerlings wil er niet al te veel over kwijt. „Maar we hebben elkaar nooit echt dwars gezeten. En het is een misverstand dat je meer bereikt als je allemaal samengaat in één grote organisatie.”
Hoeveel er ook bereikt werd, de politiek wilde nooit echt overstag. KZA en Kairos maakten zich in de jaren tachtig sterk voor een olieboycot. Daar bestond uiteindelijk, door verdeeldheid binnen de CDA-gelederen, ook een Kamermeerderheid voor. Maar de regering wilde er niet aan. Van den Bergh: „Dat is heel slecht geweest voor het democratisch bewustzijn. Je hebt een doel, voert actie, bereikt een meerderheid en vervolgens gebeurt er niets. Ik denk dat dat één van de factoren is geweest in de opkomst van de RaRa.”
Want in de jaren tachtig gingen ook kringen rondom de kraakbeweging zich met de strijd tegen apartheid bemoeien. Ze vonden de traditionele anti-apartheidsorganisaties maar een beetje burgerlijk. Het leidde tot doorgesneden benzineslangen bij Shellstations. En uiteindelijk tot echt gewelddadige excessen: de RaRa pleegde een serie bomaanslagen op Makro-filialen.
Conny Braam zag het met lede ogen aan. „Men dacht nota bene dat ik achter de RaRa zat. Terwijl wij bezig waren met het mobiliseren van tienduizenden Nederlanders die zulke acties allemaal verfoeiden. De steun van die mensen werd met zulke acties op het spel gezet.”
De onwil van de politiek destijds zit veel actievoerders nog steeds dwars. Geerlings: „Zelfs op het laatst, na de vrijlating van Mandela, proefde ik bij sommige politici nog een soort verholen minachting: ’Die zwarten kunnen het toch niet’.”
Van den Bergh: „Nederlandse politici denken vaak heel formalistisch. Waar zit de macht, die steunen we. Alles wat de regering heeft gedaan, moest van onderaf worden afgedwongen. Dat was al zo tijdens de Anglo-Boerenoorlog. Zelfs toen Abraham Kuyper premier werd, deed hij vrijwel niets voor zijn geloofsgenoten in Zuid-Afrika, terwijl heel Nederland overliep van sympathie.”
Toch hebben de actievoerders allemaal het gevoel dat ze hebben meegewerkt aan een succesvolle strijd. Bosgra: „Shell heeft zich nooit teruggetrokken uit Zuid-Afrika. Maar op het laatst spraken ze zich wel uit tegen de apartheid. Dat was anders nooit gebeurd. Wij hebben er aan bijgedragen dat Zuid-Afrika een land was waar je niet graag zaken mee deed.”
Van den Bergh memoreert het Shipping Research Bureau, dat in 1980 door Kairos en het KZA werd opgezet. „Daarmee plozen we alle internationale olietransporten na. Dat was denk ik onze belangrijkste bijdrage: zo gingen we na wie zich allemaal niet aan die olieboycot hield.”
Daarnaast was het onbetaalbaar om de geschiedenis van zo dichtbij mee te maken, vindt Van den Bergh. „Ik kan me nog herinneren dat we eind jaren zeventig zaten te vergaderen met Desmond Tutu, een toen nog volslagen onbekende priester. Het was een buitengewoon aardige man, met wie we een heel leuke avond hebben gehad. Krijgt zo iemand jaren later ineens de Nobelprijs voor de vrede.”