Tijd om schoon schip te maken Springdance
UTRECHT - Bekkentrekkende mannetjes met bolhoeden en baardjes zijn het handelsmerk van Josef Nadj. In het Springdance Festival van 1988 boekte deze Hongaarse theatermaker met 'Canard Pekinois' veel succes. Vier jaar later werd zijn 'Les échelles d'Orphée' in het Amsterdamse Julidans Festival een mislukking.
Net als toen is ook zijn 'L'anatomie du fauve' een stierlijk vervelend gedraaf, gekruip en gewurm in gedateerde Poolse pantomime, met snufjes Laterna Magica uit Praag en DV 8 uit Londen. Het Springdance Festival 1996 kon met geen reutelender dooddoener eindigen. Met dans heeft het opgebakken Herenleed voor zeven Hongaarse dorpsgekken weinig uitstaande. Nadj wil ditmaal een hommage brengen aan zijn landgenoot, de schrijver Vojnich Oskar (1864-1914) en daarmee de tragiek benadrukken van een reiziger die uit liefde voor de natuur en de wilde dieren niet meer in een oorlogvoerend Europa wil leven. Bijgevolg buitelen de Nadj-mannetjes als een soort dieren, ten prooi aan duistere driften. In de veelvoud van afgezaagde strapatsen roepen ze geen enkele sympathie op, hooguit enige bewondering voor de kracht van hun buikspieren. Met deze teleurstellende voorstelling doofde het Springdance Festival als een sputterende nachtkaars uit.
Een sterke editie, met opzienbarende hoogtepunten of uitschieters is het dit jaar zeker niet geweest. Bijdragen van gevestigden als Krisztina de Châtel en Hans Tuerlings hebben dit festival niet nodig en met reprises van 'Rosas danst Rosas' en 'Fase' uit de beginjaren van Anne Teresa de Keersmaeker werd geen nieuw hout aangesneden. Opmerkelijk hoog was het aantal terugkomers uit vorige Springdance-edities, zonder dat dit veel nieuws opleverde. Een regelrechte herhaling van 'Reis II (Afrika)', een produktie van Hans Tuerlings van vorig jaar, hoorde in Utrecht gewoon niet thuis. Mocht dit festival een doorsnee bieden van de laatste trends in eigentijds dans, dan stemt dat niet hoopvol. De Oosteuropeanen, vertegenwoordigd door de dansers uit Szeged onder aanvoering van Tamas Juronics doen lustig mee aan het kaalgeschoren gooien en smijten, als uiting van absolute onvrede en machteloosheid in een doorgedraaide wereld.
Het meest spraakmakende of te denken gevende theater werd door enkele solisten van zeer uiteenlopend pluimage en kunde geleverd. Dat waren de zo fascinerend beheerste Italiaanse Daniela Luca, die de schim van Ellen Edinoff opriep, de Zuidamerikaan Jose Navas die geen choreograaf maar wel een markante danser is en tenslotte Jan Ritsema, die als non-professional zijn onwetendheid van dansexpertise als zijn wijsheid etaleerde.
Voor de toekomst van vernieuwend dansonderzoek is dat een wel erg smalle basis.
En het publiek? Afgezien van festivalprogrammeurs, pers en incidenteel een danser of choreograaf, kwam dat niet echt gretig opzetten. Helemaal ongelijk kon ik ze niet geven. Het heeft er veel van weg dat de dans te lang door andere kunstdisciplines en theatermakers is geannexeerd. Wordt het niet eens tijd om schoon schip te maken en losser te opereren van het imploderende internationale festivalcircuit? Een accentverschuiving van choreografen naar dansers zou daarbij een kompas kunnen zijn.
In Parijs en Brussel zijn de collega-organisatoren inmiddels al tot de laatste wanhoopsdaad overgegaan: choreografen gaan daar het publiek in een 'bal moderne' korte stukjes dans instuderen, als nieuwste alternatief van publieksparticipatie en vanuit de hypothese dat toeschouwers niet meer willen kijken maar dóen. De Springdance-directeur voor volgend jaar, Guy Gijpens, heeft al aangekondigd deze formule ook in Utrecht te willen proberen. Moge het mij bespaard blijven dat ik me bekkentrekkend en op soldatenkistjes op de Utrechtse Springweg of het St. Janskerkhof moet smijten. Dan liever de lucht in.