Steenkool

JAFFE VINK

Vanaf vroege tijden tot ver in de Middeleeuwen was hout de belangrijkste brandstof, daarna vier eeuwen turf en toen kwam in 1899 de Oranje-Nassaumijn I bij Heerlen: de ON-I, gevolgd door de ON-II in 1902 en zo voort. Twintig jaar later waren er twaalf steenkolenmijnen in Zuid-Limburg, particuliere mijnen en staatsmijnen: Wilhelmina, Emma, Hendrik, Maurits.

De Limburgse mijnstreek is deel van een groter kolenbekken dat zich uitstrekt van het Duitse Ruhrgebied via Limburg naar België en Noord-Frankrijk. De steenkool werd altijd al gegraven uit lagen aan de oppervlakte, een gang onder de oppervlakte en vervolgens ging het de diepte in: schachten van 40 meter. Aan het eind van de negentiende eeuw ontstond de grootschalige mijnbouw, mogelijk gemaakt door nieuwe boortechnieken voor de aanleg van schachten: ze kwamen tot honderden meters onder de grond.

De mijnwerker aan het kolenfront was een houwer, een vakman. Hij zocht de splijtvlakken, de zwakke plekken in de laag. Hij hakte ze los met een houweel - dan viel de steenkool boven de splijtvlakken naar beneden.

Na het houweel kwam de mechanisering: de pneumatische boorhamer. De mijnwerker drukte het ijzeren gevaarte met hand en schouder tegen het gesteente. Als de laag boven reikhoogte zat, stond hij helemaal gekromd met die boor in de aanslag. Het werk was zwaar. De mijn was stoffig. Geen daglicht. Geen zon. Pikzwarte stof. En altijd lag het gevaar op de loer van vallende brokken, mijngas, brand, instorting. In het gevaar waren de mijnwerkers eendrachtig, ze waren op elkaar aangewezen, kameraden waren ze, koempels.

Ook was er - zoals een van hen het zei - de fascinatie 'om ergens te zijn waar nog nooit iemand is geweest, baas te zijn over de steenkool die zoveel honderd miljoen jaar geleden is gevormd'. En er was dat 'wonderlijke gevoel om 500 meter onder het oppervlak van de aarde bezig te zijn met het winnen van energie'.

Dat is onze energiewinning: duizenden jaren bomenkap, dan vier eeuwen turfsteken, in weer en wind, en dan zeventig jaar koolhouwen onder de grond - in het stof.

Het mijnwerk droeg het land. Het stutte de wederopbouw na de oorlog. Maar op 17 december 1965 kondigde minister Joop den Uyl de sluiting van de mijnen aan. Amerikaanse kolen waren goedkoper en er was aardgas in Slochteren. In 1974 sloot de Oranje-Nassau I als laatste.

De dichter Wiel Kusters schreef over de mijnen. Hij heeft recht van schrijven. Zijn grootvader van moederszijde stierf aan stoflongen. Zijn ooms. Zijn vader. De grootvader hoestte zich naar zijn dood, zijn longen waren versteend. De laatste maanden kon hij niet meer liggen, dan zou hij stikken. Hij zat aan het open raam, dag en nacht: hij was op zoek naar adem. "Kort voor zijn dood had mijn opa, stikkend in het gruis van zijn adem, in wanhoop gefluisterd: Dui miech die moer um, iech krie jing lóf - duw die muur om, ik krijg geen lucht."

Ik moest denken aan het leven en de dood van deze grootvader, aan het offer dat de mijnwerkers hebben gebracht voor onze welvaart, toen deze week door wetenschappers en politici de steenkool zo kil en onbarmhartig tot demon werd verklaard.

Wiel Kusters: In en onder het dorp (2012); Jan Tromp: 'Leven en sterven van de mijn' (de Volkskrant, 29/12/'12); Ad Knotter: Mijnwerkers in Limburg (2012); Marcia Luyten: Het geluk van Limburg (2015).

undefined

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden