Spoorwegmuseum: balanceren tussen museum en pretpark.
Hortend en stotend zet een krappe, houten lift zich in beweging. Vale mijnwerkerslampen flikkeren aan en uit. ''Welkom'', spreekt een zware stem door de koptelefoon. ''Ik ben John Middlemiss en breng jullie 200 jaar terug in de tijd, naar de uitvinding van de stoommachine.'' Schokkend komt de lift tot stilstand. Een deurtje piept open. Achter rook en steenkooldampen doemt een mijnwerkersdorp op.
''Een museum moet bruisen, leven'', zegt Paul van Vlijmen, directeur van het Spoorwegmuseum.
''Wie geniet, leert meer. Soms kom je in musea met prachtige stukken, die inspiratieloos tentoongesteld zijn. Zonde is dat. We konden achter plexiglas tikken dat Nederlands eerste trein tussen Amsterdam en Haarlem in 1839 reed. Wij kiezen voor een stenen muur van een verweerde fabriek waarop in zware verf een logo met het jaartal staat. Dat blijft hangen. 1839.'' Het Spoorwegmuseum ligt aan het station Utrecht Maliebaan, dat na zijn bouw in 1874 al snel buiten bedrijf raakte door een alternatieve verbinding tussen Utrecht en Hilversum. Jarenlang lag het er verlaten bij, tot het Spoorwegmuseum, in 1927 in Den Haag opgericht, in 1954 naar Utrecht Maliebaan verhuisde. Het museum vestigde zich in het parmante stationsgebouw. Buiten, op de rails, werden de treinen tentoongesteld. ‘‘ Een wat ongelukkige situatie’‘, zegt Van Vlijmen. ‘‘ Hoewel de treinen in een hangar stonden, waren ze blootgesteld aan wind en regen. Dat vreet aan die oude modellen.’‘ De nieuwbouw, die twee jaar geleden begon, bracht ingrijpende veranderingen. Het stationsgebouw is in de glorie van 1874 hersteld en dient als ontvangsthal en thee- en koffieruimte. De wachtkamers, een gezamenlijke voor de eerste en de tweede en een aparte voor de derde klas, zijn in ere hersteld. Verder biedt het station een koninklijke wachtkamer en een herenkapper, met authentiek interieur van een Dordrechtse salon uit 1924.
Het nieuwe museum ligt aan de andere kant van het spoor. Natuurlijk zijn er de treinen, ruim opgesteld in een grote hal. Daarnaast kunnen bezoekers de ontwikkeling van de trein vanaf 1830 in drie stappen doorlopen. Deze werelden flirten met pretparken en Efteling-elementen om de verbeelding zo levendig mogelijk te maken.
Emoties staan centraal in het ontwerp. ‘‘ Treinen zijn niet alleen groots of ontzagwekkend. Een museum zoekt ook andere emoties, als vertedering of romantiek. In de stationshal staat een rek met oude koffers, kleine kijkdozen met gevoelige taferelen erin. Treinen en romantiek hebben wat gemeen. Iedereen kent de klassieke filmscène van het emotionele afscheid op het station. Een vliegtuig mist sfeer, in een plastische vertrekhal heb je geen idee of je geliefde al opgestegen is.’‘
Deze vergelijking brengt Van Vlijmen op de nimmer aflatende modernisering. Modernisering begon bij de stoommachine, het mechanisme dat ironisch genoeg de weg baande voor de trein. ‘‘ De stoommachine doorbrak de barrière van menselijke beperkingen. Ooit stopten we met werken omdat het donker werd en konden we niet harder dan een paard. Met het omzeilen van natuurlijke limieten hebben we een onomkeerbaar proces in gang gezet. Ons leven versnelt onophoudelijk. En niemand weet waar we uitkomen. Dat beangstigt sommigen. De keuze van Utrecht om de koopzondag af te schieten, komt voor uit dezelfde argwaan die bestaat tegen het gegeven dat je zes keer per dag naar Timboektoe kunt vliegen. Het hoeft allemaal niet.’‘ In het Spoorwegmuseum daarom geen bombastische technische snufjes. Moderne techniek haalt het niet bij kleine, basale ervaringen, vindt Van Vlijmen. De schokkende houten lift, dieseldampen, schommelende postkoetsen en getik van wielen op wissels, dat is emotie.
Hierin distantieert Van Vlijmen zich van zijn Amerikaanse collegadirecteuren. Veel van zijn inspiratie komt uit overzeese museums, waar eenvoudige tentoonstellingen overdadig worden opgefleurd met veel toeters en bellen. ‘‘ Amerikaanse musea kampen niet met de calvinistische traditie: doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. Daardoor ontstaan de gekste uitwassen. Musea in Nederland kijken met argusogen of wij geen pretpark worden, maar het antwoord is nee. Hoe fleurig de verpakking ook is, het blijft in dienst staan van de inhoud.’‘ Toch liegt de verpakking er niet om. Naast blikvangers als een theater en een spookhuisachtige rit met open karretjes, is het museum tot in detail afgewerkt in negentiendeeeuwse stijl. Informatiehokjes zijn zo laag dat mensen moeten bukken om de oncomfortabele zittinkjes van voormalig personeel te zien. Beschilderde tegeltjes geven plafonds en gangen een premoderne aanblik. Zelfs de toiletten draaien op grote, gutsende stortbakken.
Omwille van de onbevangen, negentiende-eeuwse sfeer is geen enkel object afgesloten voor het publiek. Alleen de meeste treinen zitten op slot. ‘‘ Ergens is dat een risico’‘, zegt Van Vlijmen. ‘‘ Het statige, stoffen behang in de koninklijke wachtkamer is zo van de muur te krabben en met wat pech kiepert een kind Fristi over de stoffen bekleding van een decennia-oude stoel. Maar wat is het alternatief ? Vitrines en plexiglas. Dat leeft niet, dan sterft het museum. En weet geen kind over twintig jaar nog dat het ooit anders is geweest.’‘