SOCIALE ACADEMIES
Ooit waren sociale academies een broeinest van onderwijsvernieuwing en politieke actie. De destijds beroemde sociale academie De Horst in Driebergen vierde dezer dagen haar vijftigjarig bestaan. De rust is er teruggekeerd, en na een dieptepunt in de werkgelegenheid van de jaren tachtig gaat het nu met de kansen op een baan weer redelijk.
In de kamer van de roerganger van De Horst, in Driebergen, roept daarentegen niets ook maar de flauwste herinnering op aan jaren dat een sociale academie (zoals dat toen ook officieel nog heette) een bolwerk van aksie, harde aksie was. Grijzen en blauwen. Strakke vergadertafel. Heel in de verte een bureau, waarachter Paul Beugels vandaan komt. Niks informele kleding: het betere pak.
Hogeschool De Horst, vroeger academie De Horst, en een van de roemruchtste sociale academies die Nederland had, bestaat vijftig jaar. En zoals vrijwel alles dat dezer dagen vijftig jaar bestaat, heeft De Horst vooral in de jaren zeventig het een en ander meegemaakt, en moet het over dat verleden minstens even gaan.
Al is collegevoorzitter Beugels zo onderhand wel klaar met wat hij 'de periode van de politisering' noemt, eerlijk gezegd. Critici van destijds, zoals Hans Achterhuis ('De markt van welzijn en geluk'), en columnisten als Jan Blokker en Gerrit Komrij, zijn in zijn beleving ongeveer net zo gedateerd als de welzijnswerkers waarover ze zo zorgelijk of vrolijk waren. Dat was de sociale academie van een stuk duidelijkheid, van naar jou toe, van iets in de groep gooien, en van peilloze solidariteit met de democratiseringsbewegingen in Zuid-Afrika of Chili, met kraakacties, Dennendal, Proloog, vrouwen en Marokkaanse hongerstakers. En van verzet tegen alles was wat er aan hoger onderwijsbeleid uit Den Haag kwam, natuurlijk.
De Horst onder Piet Reckman, was dat. Die was tussen 1976 en 1990 adjunct-directeur, al was de democratisering op de Horst al jaren vroeger begonnen. Dat was De Horst waar het 'kongres' de dienst uitmaakte: de plenaire vergadering die in De Kuil samenkwam, waar iedereen - docent, student, administratieve kracht, lid van de huishoudelijke dienst - een even zware stem had. Waar je partijpolitiek gesproken kon kiezen tussen Horstgroepering 1 ('tegen autoritaire en antihumane maatschappijstrukturen'), Horstgroepering 3 ('voor fundamentele demokratisering van de maatschappij, dat is: verantwoordelijke zelfbepaling van ieder individu en iedere groepering'), en Horstgroepering 4 (het Radikaal Ontwerp van Opstandige Demokraten, die 'autoritaire strukturen wilden ontmantelen').
Johan Stekelenburg, nu voorzitter van de FNV, studeerde net vóór die roezige jaren personeelswerk op De Horst: van 1962 tot 1966. “Wij moesten nog echt buffelen. Toen ik de latere ontwikkelingen aanzag dacht ik: wat hebben ze het nu makkelijk.”
Ella Vogelaar, nu vice-voorzitter van de FNV, deed tussen 1968 en 1972 op De Horst de studie cultureel werk. De eerste anderhalf jaar waren nog betrekkelijk rustig. Maar in de loop van 1970 begon het in haar herinnering te bruisen toen de politieke partijen van De Horst werden opgericht. Vogelaar zat in Horstgroepering 4, “klein maar radicaal. Ter Schegget zat er in, en Piet Reckman. En Pier van Gorcum. Terugblikkend zeg je: je speelde parlement. Maar het had sfeer. Je zat met 800 man in De Kuil - de vergaderplaats op De Horst - en je had het gevoel: we veranderen het onderwijs compleet. Het beeld dat studenten in die tijd niet studeerden is ook heel verkeerd. Je studeerde gewoon door, maar daarnaast was je hard bezig het programma te wijzigen. Zegt Johan dat hij dacht dat wij het makkelijker hadden? O, daar moeten we het dan nodig eens over hebben.”
De Kuil is er nog, maar het 'kongres' is verdwenen. De Horst van heden is een hogeschool zoals alle andere, met een democratie zoals alle andere hogescholen. Een béétje democratie. Toen Piet Reckman in 1991 vertrok zei hij het al: “Het is mijn hogeschool niet meer. Mij beviel de nieuwe zakelijker koers niet, de toenemende bureaucratie.”
Aan het bestaan van het 'kongres' van destijds heeft De Horst wel te danken dat de opleiding zelfstandig bleef, en nu dus nog altijd De Horst heet. Had het 'kongres' dat in 1986, de hoogtijdagen van de eerste fusiegolf in het hoger beroepsonderwijs, niet met klem uitgesproken dan had De Horst nu vermoedelijk 'sector maatschappelijke dienstverlening' geheten, van een hogeschool die heet naar een plaatsnaam.
Begin 1992 verdween het 'kongres' niettemin van het toneel. Sindsdien heeft De Horst dezelfde opzet als elke andere hogeschool: een college van bestuur, en een medezeggenschapsraad. Het belangrijkste verschil tussen De Horst en de andere opleidingen in de zelfde hoek is z'n zelfstandigheid.
Beugels: “Er zijn achttien hogescholen met sociaal-agogische opleidingen, en wij zijn de enige die niet is gefuseerd. Wat ons opvalt is dat kleine hogescholen, daar zijn er in andere sectoren nog wel wat van, bij studenten sterk in trek zijn. Vraag je ze waarom, dan zeggen ze: omdat je meer contact hebt met de docenten en omdat de theorie en de praktijk dichter bijeen staan. Ik kan niet aantonen dat het werkelijk zo is, maar het contact tussen docent en student is op een kleine hogeschool misschien toch inderdaad wat nauwer. Een kleine hogeschool kan vernieuwingen ook sneller aan. Wij veranderen het onderwijs zelf - we wachten niet op een nieuw directief van het ministerie, of een nieuwe afspraak binnen de HBO-raad. Dat is een belangrijke reden om niet groter te willen worden dan 2000 studenten. Maar ook niet kleiner dan 1400.” De Horst heeft er 1600.
Vier jaar geleden moest het roer in de sociaal-agogische opleidingen drastisch om, vond de overheid. Reden een: nog maar weinig jongeren (nog geen vijftienduizend in 1986) gingen voor een studie naar een 'sociale academie', want de sector was de risée. Reden twee: werkgevers wisten niet meer wat iemand met een dergelijk diploma kon, want er bestonden minstens tien verschillende diploma's.
Sindsdien zijn er nog maar vier opleidingen: Maatschappelijk werk en dienstverlening, Culturele en maatschappelijke vorming, Sociaal-pedagogische hulpverlening en Personeel en arbeid. De sector zit weer in de lift: tussen 1990 en 1994 steeg het aantal eerstejaars van minder dan 10 000 tot dik over de 12 000.
Met de werkgelegenheid gaat het sindsdien ook weer redelijk. Acht van de tien afgestudeerden in een sociaal-agogische opleiding vindt binnen twaalf maanden na diplomering een baan, en 14 procent in de volgende zes maanden. Al is een baan op niveau vinden wel nog steeds een probleem: een op de drie gediplomeerden werkt de eerste tijd onder z'n niveau.
De Horst heeft zich ook gespecialiseerd aan onderwijs aan allochtonen. Tot een paar jaar terug was het het instituut waar een Turkse jongere werd opgeleid tot welzijnswerker voor Turkse jongeren. Inmiddels vinden ze die benadering op De Horst achterhaald. Beugels: “Het multiculturele aspect hoort in elke opleiding te zitten. En dat doet niemand zo fundamenteel als wij. We presenteren ons als multiculturele hogeschool, en we werven ook in die kring studenten.” Nee, hij vindt niet dat de trek van etnische minderheden naar sociaal-agogische opleidingen 'eigenlijk' helemaal niet zo gunstig is. “In de jaren tachtig heeft de samenleving z'n oude rekening met de oude sociale academie vereffend, en alles afgestoten wat naar welzijnswerk riekte. Maar ondanks die grote opruimactie van Brinkman, heeft hij niet de maatschappelijke behoefte aan welzijnswerk weggevaagd, en zeker niet die onder etnische minderheden. Als je nu ziet hoe het CDA bezig is, dan kun je dat toch niet anders zien dan als een correctie op de jaren van Lubbers en van Brinkman.”