Sinds 1989 zijn we allemaal conservatief

De Groningse hoogleraar intellectuele en theoretische geschiedenis Frank Ankersmit vindt dat Andreas Kinneging een 'merkwaardig radicaal en onmogelijk conservatisme' voorstaat. In Kinnegings veroordeling van onze eigen tijd ziet Ankersmit niet de klacht van een conservatief, maar van een reactionair.

door Frank Ankersmit

Eind 1999 keerde de politieke filosoof Andreas Kinneging de VVD de rug toe - de partij die hij voordien als ideoloog een aantal jaren trouw gediend had. Enkele van zijn voormalige Leidse leerlingen volgden hem. Hun onvrede over het liberalisme van de VVD vertaalden zij in een omarming van het conservatisme. Deze gideonsbende van jonge conservatieven opende een website waar uitleg geboden wordt over het conservatisme. Daar vindt men een opstel van Kinneging over 'het conservatisme als kritiek op de Verlichting en de moderniteit'. Nu is er over het conservatisme heel wat geschreven. Maar van deze rijke en diepzinnige literatuur is in dat opstel weinig terug te vinden. Dat is vreemd, want Kinneging is zeker geen beginneling op het terrein van de politieke theorie. Misschien wil hij het conservatisme ombuigen in een richting waar de geschiedschrijving weinig ruimte voor laat. Die eigenzinnigheid mag verklaren waarom onvoldoende recht wordt gedaan aan zowel liberalisme als conservatisme, én aan de ingewikkelde relatie tussen beide.

De kritiek op het liberalisme is dat het een product is van de Verlichting en dat dat product heel wat minder aantrekkelijk is dan velen menen. Dat Verlichte politieke denken zou verantwoordelijk zijn voor de ontsporingen van de Franse Revolutie - ontsporingen die door de conservatief Edmund Burke in 1790 al met een haast griezelige nauwkeurigheid voorspeld werden. En in feite was het Verlichte denken óók verantwoordelijk voor al de rampen van het twintigste-eeuwse totalitarisme, omdat die totalitaire systemen probeerden om de Franse Revolutie nog eens dunnetjes over te doen, zij het op veel grotere schaal. Vandaar dat we het conservatisme (van Burke) boven het liberalisme moeten verkiezen. Waar het Verlichte liberalisme vooral de oorzaak van al die rampen was, daar was het conservatisme direct in staat om die rampen correct te identificeren en zelfs te voorspellen.

Daar zit een kern van waarheid in, maar niet meer dan dat. Het liberalisme is in het verleden zowel theoretisch als praktisch een effectieve tegenstander van het totalitarisme geweest. Daar heeft men het conservatisme niet voor nodig gehad. Die anti-totalitaristische dimensie van het liberalisme heeft zijn gronden en verklaring in de Verlichting zelf. Het gaat derhalve niet aan om alle Verlichtingsauteurs zonder nader onderscheid op één hoop te gooien, daar het etiket van de proto-totalitaire Verlichting op te plakken en om hen dan allen collectief verantwoordelijk te stellen voor wat er later in de geschiedenis mis is gegaan.

Wie spreekt over het liberalisme zal toch vooral moeten letten op de negentiende eeuw. Zeker heeft het zijn wortels diep in de Verlichting. Maar als praktisch politiek systeem openbaarde het liberalisme zich eerst na de val van Napoleon. Pas toen kon de politieke droom werkelijkheid worden. Welnu, niet alleen conservatieven, maar ook de liberalen van deze generatie waren zich goed bewust van de ontsporing van de Franse Revolutie. De geschiedenis van het negentiende-eeuwse liberalisme kan men zien als een continu streven om het collectieve trauma van de Revolutie te verwerken en herhaling daarvan te voorkomen. Benjamin Constant, Tocqueville en Thorbecke waren liberalen in hart en nieren, maar ze moesten niets hebben van het wereldvreemde rationalisme en de systeemzucht van de radicale Franse Verlichting. In Kinnegings beeld van het liberalisme zou geen enkele invloedrijke liberaal van na 1800 zich kunnen herkennen, omdat het uitsluitend een weergave is van de extremisten onder de prerevolutionaire Verlichtingstheoretici en, vooral, omdat in dat beeld voor de postrevolutionaire realiteit en de praktijk van de liberale politiek geen aandacht overschiet.

Meest opvallend in het bepleite conservatisme is dat dit wordt omschreven als een traditionalistisch conservatisme. Nu is iedereen sinds Karl Mannheims invloedrijke essay over het conservatisme van 1927 het erover eens dat alle wijsheid daarover begint bij het onderscheid tussen traditionalisme en conservatisme. Tegen die achtergrond is de notie van een traditionalistisch conservatisme in tegenspraak met zichzelf. Onder traditionalisme verstond Mannheim de alle mensen aangeboren geneigdheid tot gewoonte en traditievorming. We kunnen gewoon niet anders: zonder gewoontes en tradities zou ons leven een onbeheersbare en onvoorspelbare chaos zijn.

Maar, zo betoogt Mannheim, dat is iets anders dan conservatisme. Conservatisme is de bewustwording van tradities. De Franse en de Industriële Revolutie betekenden een onherstelbare breuk met het traditionalistische Ancien Régime. Toen werd men zich van die tradities bewust, toen zag men in dat wat men voordien als vanzelfsprekend ervaren had, uiteindelijk door tradities gedragen en bepaald werd. Vanuit dat perspectief behoort de conservatief zelf evenzeer tot de postrevolutionaire orde als de revolutionair die hij zo scherp bestreed. Vóór de Franse Revolutie was conservatisme überhaupt niet mogelijk. Toen kon men slechts traditionalistisch zijn - evenwel zonder te wéten dat men dat was. Want ook dat inzicht was pas n de Revolutie mogelijk. De conclusie is, dat die notie van een traditionalistisch conservatisme een onmogelijke monstruositeit is want die notie combineert wat de Franse Revolutie nu juist voorgoed en voor altijd uit elkaar gedreven had. Vóór de Revolutie was men traditionalistisch, maar kon men nog niet conservatief zijn; en n de Revolutie kon men wel conservatief zijn, maar niet langer traditionalistisch.

De consequenties ervan reiken tot in het hart van het conservatisme. De conservatief zal nooit de terugkeer bepleiten naar een verleden dat nu eenmaal voorgoed voorbij is. Uit de bereidheid het historisch gegroeide te accepteren, blijkt dat de conservatief ook geenszins a priori gekant is tegen verandering. Conservatieven achten politieke en sociale verandering zeker wenselijk - en zelfs noodzakelijk - maar alleen voor zover verandering helpt om het waardevolle van wat in het verleden en het heden totstand kwam voor verval te behoeden en, waar mogelijk, te verbeteren. Niet verandering als zodanig, maar het veranderen om zichzelfs wille veroordeelde Burke in de Franse revolutionairen: 'they take the deviation of the principle for the principle', zoals hij het, kernachtig als altijd, verwoordde. Daar ligt de pointe van het conservatieve argument tegen de revolutionairen.

Maar wie Kinneging leest, wie zijn heftige en gepassioneerde veroordeling van onze eigen tijd overdenkt, wie getroffen wordt door hoezeer hij het verleden aan het heden ten voorbeeld stelt, wie constateert hoezeer hij het moreel besef van vroeger superieur acht aan de postmoderne zelfzucht van het heden, die begint langzamerhand te begrijpen dat dit niet langer de klacht van een conservatief, maar van een reactionair is. In die innerlijke tegenstrijdigheid van een 'traditionalistisch conservatisme' heeft het bijvoeglijk naamwoord uiteindelijk over het zelfstandig naamwoord gezegevierd: doel is een revolutionaire terugkeer naar de traditie van een opgegeven vroegere moraliteit.

Wat is verantwoordelijk geweest voor deze vertekening van het conservatisme? Opvallend in de uitlatingen van die gideonsbende van conservatieven is hun insistentie op de uitspraak in de Heidelberger catechismus dat de mens niet in staat is tot enig goed en geneigd is tot alle kwaad. Zij zien in deze sombere opvatting de hoeksteen van het conservatisme en zij menen dat hier ook het cruciale onderscheid ligt met het liberalisme. Want, zo betogen zij, liberalen hebben altijd een veel zonniger kijk op de mens. Het is niet goed in te zien waar deze opvatting op gebaseerd is. Het oordeel over de menselijke natuur van de Verlichtingsauteurs was doorgaans negatief. Heel de zeventiende- en achttiende-eeuwse natuurrechttraditie zocht juist aan te tonen hoe noodzakelijk het is om de aangeboren verderfelijke menselijke agressiviteit in te tomen. Zij postuleerde juist daarom het 'sociale contract' waarmee de staat geboren werd. Als je mensen aan zichzelf overlaat, gaan ze elkaar doodslaan - dat is de gedachte. In het Verlichte contractdenken is de mensopvatting zelden, indien ooit, positief. En voor zover men in de Verlichting de matrix ontwaren wil van het liberale denken is het pertinent onjuist om te zeggen dat het liberalisme, anders dan het conservatisme, een positieve mensopvatting had.

Kinneging is een cultuurcriticus; zijn conservatisme geeft vooral uitdrukking aan zijn, om met Da Costa te spreken, 'bezwaren tegen den geest der eeuw'. Hij constateert overal verval, een verval van zeden, van normbesef; overal ontwaart hij de triomf van relativisme, van onverschilligheid voor de hoogste waarden van het leven, een geest van egoïsme en van verkleefdheid aan het platste eigenbelang. En hij roept ons daarom op tot hernieuwd moreel besef, tot een moderne ascese - modern in de zin dat die een secularisering zou moeten zijn van het christelijk zondebesef en van de wijsheid die in tweeduizend jaar christendom besloten ligt. Het belangrijkste instrument tot deze, in onze tijd zo noodzakelijke geestelijke renaissance ontwaart hij in de klassieke deugdenleer.

Er is natuurlijk veel verkeerd in de tijd waarin wij leven. De mensen zijn verre van volmaakt en de wijsheid van vele van onze collectieve beslissingen kan men geredelijk betwijfelen. Maar het probleem met cultuurcritici is doorgaans dat zij onvoldoende onderscheiden tussen normloosheid enerzijds en het ontstaan van een nieuw normbesef anderzijds. Zij zijn vaak blind voor die nieuwe normen, omdat zij menen dat de enige normen die die naam werkelijk verdienen, de oude normen zijn. Maar geen tijd, en geen mens, is geheel zonder normen (goede of slechte). De enige interessante vraag is of de nieuwe normen beter of slechter zijn dan de oude. En daar kan men eerst iets zinvols over zeggen als men zich de bescheiden vraag stelt welke normen onze beste gids kunnen zijn in de tijd waarin wij leven - en niet de onbescheiden vraag naar een tijdloos geldende moraliteit.

Wellicht zal Kinneging mij nu hetzelfde cultuurrelativisme verwijten waar hij Hans Dijkstal zo graag van beschuldigt. Ik vrees eerder de aanhangers van varianten van moreel absolutisme dan de relativisten. Bovendien voelden juist de conservatieven altijd veel affiniteit met cultuurrelativisme. Daarmee wekten ze de woede op van hun dogmatische politieke tegenstanders die steeds zo zeker meenden te weten wat goed en wat kwaad is. Wat dat betreft is Kinnegings cultuurkritiek merkwaardig radicaal en onconservatief.

Wat kan het conservatisme betekenen in deze tijd? Ik ben daar sceptisch over. Het conservatisme ontstond als een reactie op de Franse Revolutie en op het soort politieke verandering dat de Revolutie voorstond. Daar lag de zin en betekenis - en de cruciale consequentie is dat vanuit dat perspectief het conservatisme noodzakelijkerwijs deelt in het lot van de Revolutie die het zozeer zocht te bestrijden. Zonder revolutie, geen conservatisme.

Welnu, er is een zekere consensus dat het revolutionaire tijdperk dat in 1789 begon, werd afgesloten in 1989 met de val van de Berlijnse muur. De revolutie is verder weg dan ooit. De revolutie behoort even definitief tot het verleden als het feodalisme - en hoewel onze tijd sneller verandert dan ooit tevoren, hebben de principes van die verandering niets gemeen met het soort principes in naam waarvan in ons onrustige verleden revoluties ontketend werden.

De wijste onder alle politieke theoretici, Alexis de Tocqueville, heeft het geheim hiervan anderhalve eeuw geleden al geopenbaard. Tocqueville zag in dat de democratie, die in zijn tijd ontstond, meer tot verandering geneigd was dan enig ander politiek systeem. Dat was natuurlijk nog niet zo'n diepe en oorspronkelijke gedachte. Maar, zo ging hij verder, die continue verandering in de democratie heeft vooral het karakter van het steeds variëren van eenzelfde principe. En dat grondprincipe blijft wel steeds gelijk. In die zin, zo zei Tocqueville, is de democratie in wezen conservatief. En dat was een paradox waarmee hij zijn tijdgenoten, die democratie altijd direct en vanzelfsprekend met revolutie associeerden, tot de opperste verbazing wist te brengen.

Maar ook hier heeft Tocqueville gelijk gekregen: er is de laatste decennia in de

westerse wereld een storm van verandering opgestoken zoals de mens die in heel zijn geschiedenis niet gekend heeft - en toch beroert die verandering de grondprincipes van onze sociale en politieke werkelijkheid niet langer, hoezeer wij die grondprincipes ook variëren totdat zij haast onherkenbaar geworden zijn. Het conservatisme kan ons niet meer tot politiek kompas dienen, om geen enkele andere reden dan dat wij sinds '1989' allemaal conservatief geworden zijn. En om die reden kan het conservatisme geen politieke richting meer aangeven - want wat voor antwoord zouden we moeten geven aan degene die, terwijl hij midden op zee zit, ons vraagt welke richting hij uit moet om bij de zee te komen?

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden