Shireen Strooker
Shireen Strooker (Den Haag, 1935) is regisseuse en actrice. In 1970 was zij één van de oprichtsters van Het Werktheater, waaraan ze tot 1986 verbonden bleef. Ze doet nu, onder andere, de regie van het toneelstuk Petits Crimes, met Angela Schijf en Daan Schuurmans, dat op 18 januari in première ging. Shireen Strooker was de partner van Bram Vermeulen, die op 4 september 2004 in zijn slaap overleed.
I
GIJ ZULT GEEN ANDERE GODEN VOOR MIJN AANGEZICHT HEBBEN
„God is de bron, het Al. Al het zichtbare en al het onzichtbare is God. Dat is het begin, een gegeven. Het enige wat je in dit leven moet zien te ontdekken is: wie ben ik en waarom ben ik hier? Ik ga, al sinds 1991, naar Ramtha’s School of Enlightenment. Ik weet niet of ik daar nu veel over wil vertellen–het is ook moeilijk uit te leggen in één artikel–maar in grote lijnen komt het hier op neer: Ramtha is een entiteit die vijfendertigduizend jaar geleden heeft geleefd. Hij heeft één leven op aarde gehad –is opgestegen– en liet in 1977 via een Amerikaanse vrouw, J.Z. Knight, weten dat hij niet in zijn eigen gedaante wilde terugkeren omdat we ons dan allemaal rot zouden schrikken. We zouden met een afbeelding van hem om onze nek rond gaan lopen, witte kleren aantrekken en hem aanbidden. Dat wil hij niet. Daarom channelt hij via J.Z. Knight en* nee, luister, het is zo’n mega-onderwerp, als ik daarover begin zou ik je dingen willen laten zien, boeken willen laten lezen–misschien moeten de mensen zelf Ramtha vinden. Dit is, denk ik, de belangrijkste gedachte: je creëert je eigen werkelijkheid. Je bepaalt je eigen lot. God is in jou.”
II
GIJ ZULT U GEEN GESNEDEN BEELD MAKEN NOCH ENIGE GESTALTE VAN WAT BOVEN IN DE HEMEL, NOCH VAN WAT BENEDEN OP DE AARDE, NOCH VAN WAT IN DE WATEREN ONDER DE AARDE IS
„Geen gesneden beelden? Jeetje* Moet je die krijger daar zien staan! Gemaakt door die ene stam in Be-nin, in Afrika. Al eeuwenlang wordt de manier waarop je het brons moet gieten overgegeven van vader op zoon* kijk er nou eens naar! Je ziet de strijder, je ziet de eeuwenlange traditie, je ziet het allemaal terug in dat ene beeld. Waarom zou dat niet gemaakt mogen worden? Ik ben een echte heiden, een animist. Ik denk bij elk voorwerp aan degene die het mij geschonken heeft. Dat is geen verering, dat is liefde. Alles draait uiteindelijk om de liefde. Alles, alles, alles! Beelden, muziek* als ik het Sint Petersburg a capella-koor hoor zingen, klap ik bijna uit elkaar van liefde. Zo mooi. Zo goddelijk mooi. Het heelal, de bomen, de stoel waarop je zit: zonder liefde zou alles ineenstorten. En dan komt er zo’n paus–ja, sorry hoor, maar daar kan ik echt rázend om worden–die ons eens eventjes gaat vertellen wat liefde nu precies is. Van alle mensen op de wereld weet deze ene Duitse meneer kennelijk welke liefde beter is dan de andere. Hoe komt hij erbij? Hoe kómt hij erbij! Laat die man eens gaan lezen wat alle grote spirituele meesters, filosofen, dichters en componisten over de liefde hebben gezegd! Maak daar een mooi rijtje van en geef dat dan maar uit als encycliek!”
III.GIJ ZULT DE NAAM VAN DE HERE, UW GOD, NIET IJDEL GEBRUIKEN
„Als ik te laat ben, als ik iets kwijt ben–ik ben een chaoot, ik ben een leven lang op zoek naar dingen–of als ik iets vergeten ben, ja, dan wil ik, in extreme gevallen, wel eens vloeken. Maar ik vind het vervelend. Ik beledig er andere mensen mee en vraag bovendien of God me wil verdoemen. Dat is stom. Ik wil helemaal niet verdoemd worden. Gelukkig kan ik mezelf bijtijds toespreken: Kom, Strook, nog een keer kijken in dat laatje! Meestal vind ik dan wel wat ik zoek. Ik kan heel aardig zijn voor mezelf: ’s morgens zing ik onder de douche. Dat deed ik ook in ons oude huis, in Oudendijk, maar toen was ik het me teveel bewust omdat Bram eens had gezegd dat hij het leuk vond als ik zong. Nu zing ik zonder het in de gaten te hebben. Ik zing omdat ik zo geniet van mijn leven, van mijn huis, hier in Amsterdam. Moet je ’s avonds eens langskomen, met al die lichtjes: aan de voorkant zie ik het oude Amsterdam, aan de achterkant het nieuwe. Dat is zo prachtig. Ja, het leven is ontzettend mooi, ik word dag in, dag uit, ontroerd door de kracht van mensen, door–weet je wat het is? Door al die shit, door dat bombardement van informatie, is er haast geen aandacht voor dingen die echt waardevol zijn. Waarom moet er, ik noem maar wat, zoveel aandacht worden besteed aan het oprollen van een of ander pedofiel netwerk en blijft het werk van iemand die ooit rotstreken uithaalde en nu, bijvoorbeeld, bij de Voedselbank goede werken doet, onderbelicht? Waarom krijgen we alleen maar ellende voorgeschoteld? Mensen raken ervan in de war. Ze krijgen allerlei angstige gedachtes en je weet: alles wat je denkt, realiseert zich. Dat denk ik.”
IV .
GEDENK DE SABBATDAG, DAT GIJ DIE HEILIGT, ZES DAGEN ZULT GIJ ARBEIDEN EN AL UW WERK DOEN; MAAR DE ZEVENDE DAG IS DE SABBAT VAN DE HERE UW GOD, DAN ZULT GIJ GEEN WERK DOEN
„Bram zei ooit tegen jou: Shireen is mijn sabbatdag. Datzelfde zou ik nu ook van hem kunnen zeggen. Nu kan ik bij hem tot rust komen. O ja, hij is hier. Hoe zou hij kunnen verdwijnen? Er is zoveel achtergebleven: zijn werk, zijn brieven aan mij, zijn gedichten, zijn kladjes, foto’s, filmpjes, de herinneringen aan al die gesprekken, de knallende ruzies –soms kwamen mensen uit de buurt vragen of het weer een beetje ging–de idiote avonturen die we samen hebben beleefd* Weet je dat we een paar jaren geleden nog samen op zoek zijn gegaan naar de Heilige Graal? We werden daartoe aangezet door dat fantastische boek van de gebroeders Van Urk, die zes maanden per jaar, elf jaar lang, door Zuid-Frankrijk trokken om het mysterie van Rennes-le-Chateau te ontrafelen. Ze hadden alles over de Graal en de Ark des Verbonds onderzocht en geweldige ontdekkingen gedaan. We hebben hun spoor willen volgen, heuvels beklommen, grotten gezocht–nee, de Graal hebben we nooit gezien, maar dat vonden we helemaal niet zo erg omdat we andere tekens uit het boek wél hebben teruggevonden* ach, de dingen die wij samen hebben meegemaakt* weet je, ik moet er nu wel om huilen, maar ik kan straks ook weer lachen en keihard meezingen met liedjes van Bram.
Hij is altijd bij me–ik heb daar ook aanwijzingen voor. Vlak voor het hommageconcert voor Bram, op 14 september vorig jaar in Carré, zou beginnen was er een elektriciteitsstoornis die wel vijfendertig minuten duurde. Ik stond klaar om mijn voorwoord te houden, de muzikanten zaten al op het toneel. Er viel geen onvertogen woord, er werd niet geroepen of geschreeuwd. Mensen stonden op, kwamen af toe even kijken of het al ging beginnen en liepen nog een rondje. Het gevolg van dit oponthoud was dat niemand meer dacht: dit gaan we effe doen. De boog stond tot het uiterste gespannen. Iedereen heeft boven zijn eigen kunnen gepresteerd, het onderste uit de kan gehaald* ja, daar zat Bram achter. Dat kan niet anders. Zo heeft hij zich ook bemoeid met de verkoop van ons huis. Het was erg moeilijk om weg te gaan uit Oudendijk, het mooiste dorp van Nederland, maar ik kon er zonder hem niet blijven wonen. Hoewel iedereen riep dat het wel twee jaar zou kunnen duren voordat ik het kwijt zou raken, heb ik ons huis toch al na twee maanden aan de eerste kijkers kunnen verkopen. Geen eindeloze bezichtigingen, geen gedonder, hupsakee, weg. Voor dit huis stonden de mensen in de rij, maar mijn makelaar was toch de eerste. Dat is niet zomaar. Bram helpt me.
Soms word ik boos. Dan denk ik: waarom ben je nou zomaar weggegaan? Ik weet het wel* Hij heeft in die 57 jaar 114 jaar geleefd. Hoe kan ik hem dat kwalijk nemen? Ik zou het hooguit mezelf kwalijk kunnen nemen dat ik nooit heb besloten hem een paar handboeien om te doen en hem mee te nemen naar de dokter, maar* Drie weken voor zijn dood schreef hij, op de laatste pagina van zijn dagboek: ’Als alle gestolde tijd, omgezet in daden, wijsheid was geworden, zou dit het laatste boekje zijn. Dan zou ik het sluiten, mijn armen spreiden en wegvliegen van de grond naar nieuwe avonturen. Ik zou nog even omkijken naar de aarde beneden, de mensen zien krioelen. Ik was een van hen, daar. Maar dan zou ik mij verwaaien, als de wind met de wind, en ze daar beneden even verkoeling geven.’ Hij heeft het geweten. Hij was hier klaar.”
V .EER UW VADER EN UW MOEDER
„Kumi, mijn moeder, werd in Rangoon geboren. Op haar elfde werd ze, met Vera, haar twee jaar jongere zusje, naar een Engelse kostschool gestuurd. Ze zagen hun ouders één keer per twee jaar, zaten in de kost bij twee strenge, oude juffen van wie ze volgens mijn tante te weinig en volgens mijn moeder voldoende te eten kregen. Ik heb Kumi nooit, nooit horen klagen–daar heb je als dochter wat aan. Na kostschool ging ze rechten studeren in Cambridge en werd daarmee de eerste vrouwelijke Indiase advocaat.
Japie, mijn vader, was een echte Noord-Hollander. Een rechtschapen man, hij zou nooit iemand belazeren. Jaap kwam uit een veldwachtergezin in Bergen. Zijn ouders hebben alles opzij gelegd om hem naar de HBS te kunnen laten gaan. Na zijn eindexamen vond hij een baan bij een Milanees exportbedrijfje in India. Daar heeft hij mijn moeder leren kennen. Zij was heel klein, hij was bijna twee meter lang. Jaap was charmant, charismatisch, maar ook verlegen. Mijn moeder heeft hem ten huwelijk gevraagd. Hij vroeg om bedenktijd. ’Hoe lang?’ ’Zes weken.’ Toen die zes weken voorbij waren en hij nog niets van zich had laten horen, heeft mijn moeder haar zuster op hem afgestuurd. Ze zijn daar getrouwd en na de geboorte van mijn broer naar Nederland gekomen. Mijn vader was sociaal bewogen, hij kon de armoede daar niet verdragen. Hij was een schat van een man, maar hij kon ook heel driftig zijn. Ik heb wel eens een klap van hem gekregen, maar goed, je zou maar zo’n kind krijgen, zo’n ongeleid projectiel* Misschien hield hij wel te veel van mij; kon hij zijn ongerustheid over mij niet in goede banen leiden. Japie is niet oud geworden. Zestig. De tumor in zijn hoofd was goedaardig, maar de operatie werd hem fataal. Hij heeft nog zeven jaar geleefd, waarvan een jaar in coma. Mijn moeder heeft, tot op de laatste dag, op verbetering gehoopt. Ze was altijd bij hem.
Kumi was dienstbaar, maar niet onderdanig. Ik zal je een verhaal vertellen, over de pantylady. Dat was een vrouw, zwaar gereformeerd, die boven haar woonde. Zij kon zich echt helemaal over mijn moeder heen buigen en riep dan ’Wat fijn dat je in Nederland bent! Dat je de Nederlandse taal hebt geleerd!’ alsof ze niet alleen klein, maar ook doof en achterlijk was. Op een dag kon deze buurvrouw haar panty’s niet meer zelf aantrekken en had ze mijn moeder gevraagd haar daarbij te komen helpen. Dat vond mijn moeder de gewoonste zaak van de wereld. Ze ging steeds vaker naar de pantylady en op een gegeven moment kwam ik erachter dat ze zelfs een campingmatrasje naar boven had gebracht. Bleek ze dus iedere nacht naast de pantylady op de grond te liggen. Zo had ze zelf ook regelmatig een aantal arme zielen over de vloer die bij haar een bad kwamen nemen en dan meteen bleven eten. Of ze reisde, per trein, naar de Achterhoek om daar bij een of andere stakker een mand eten te gaan brengen. Ja, ze was een schat, ze kon ongelooflijk lief zijn. Maar ze was ook formeel, op de letter. Als ik van een of andere tante een cadeautje kreeg opgestuurd, riep ze, nog voor ik het had uitgepakt: ’Bedankbriefje sturen!’ Toen ik alleen was met de kinderen, gingen we eens per week bij Kumi eten. Ik weet nog dat de kinderen een keer een tekening voor haar hadden gemaakt. We liepen door regen en wind naar haar flat, de kinderen lieten de tekeningen zien–’Voor oma!’–en mijn moeder zei: ’Eerst voeten vegen!’ Maar goed, de kinderen waren dol op haar. Ik was dol op haar. Iedereen was dol op Kumi.
Ze is 92 geworden. Ik was erbij toen ze stierf. Ik had haar hand vast en voelde plotseling een elektrische schok. Het is zover, wist ik. Ik moest haar laten gaan.”
VI
.GIJ ZULT NIET DOODSLAAN
„Dit wil ik hier toch wel even kwijt: ik ken een man die alles kapot maakt. Hij heet Renckens en is gynaecoloog in Hoorn. Als voorzitter van de Stichting Skepsis lijkt hij er op uit mensen die hij niet begrijpt, voor wie hij kennelijk doodsbang is, met de grond gelijk te maken. Wat zijn club probeert met Robbert van den Broeke* ik kan er zelfs niet aan denken, zo erg is het. Ken je Robbert van den Broeke niet? Ik volg die jongen al vanaf zijn zestiende. Hij heeft negen maanden in een inrichting gezeten omdat hij ’dingen zag’ en niemand iets van hem begreep. Hij heeft gevochten om eruit te komen en wist mensen er uiteindelijk van te overtuigen dat hij echt contact heeft met overledenen, dat hij gedaantes kan zien die voor de meeste mensen onzichtbaar blijven. Hij maakt foto’s van Orbs–je weet wat Orbs zijn? Orbs zijn lichtbollen van verschillende kleuren waar degelijk, wetenschappelijk onderzoek naar wordt gedaan. Simpel gezegd zijn het vormen van bewustzijn. Maar nee, volgens de firma Skepsis worden die ’afbeeldingen’ veroorzaakt door stof op de lens* Het is werkelijk te kinderachtig voor woorden. Zonder enige kennis, zonder je ook maar ergens in te willen verdiepen, roepen dat de ander een oplichter is! Schande. En ze gaan maar door, het lijkt de Spaanse inquisitie wel. Het is heel moeilijk je tegen die mensen te verdedigen, maar ik weet dat het Robbert zal lukken. Er zijn al tegenkrachten aan het werk.”
VII .
GIJ ZULT NIET ECHTBREKEN
„Je moet vechten voor de liefde in je huwelijk, maar als het niet goed is, als het niet echt meer is, ja, dan moet je breken. Ik weet niet of ik een moeilijke partner was om mee samen te leven. Als Bram zei: ’Laten we gaan wandelen’, dan liet ik alles vallen en ging met hem mee. Ik kon ook nukkig zijn, reageerde te fel op hem, maar hij was soms zo penetrant aanwezig dat er voor mij haast geen plek meer overbleef. Het mooie is dat we het altijd, heel snel, weer goed konden maken. Ja, Bram is de ware. Ik kan me niet voorstellen dat er ooit nog zo’n man in mijn leven komt. Misschien een lieve, oude vriend, met wie ik uit eten kan gaan, of iemand die gedichten voor me schrijft, maar iemand hier in huis? Nee.”
VIII
.GIJ ZULT NIET STELEN
„Ik ben zelf wel eens bestolen. Ook door bekenden, denk ik. Soms heb ik pas maanden later door dat er een schilderij ontbreekt, of een jasje uit mijn kast is verdwenen. Ik ben te goed van vertrouwen. Maar ik heb ook helemaal geen zin om iedereen te wantrouwen. Dat hele gedoe met goed en fout, dat past mij niet. Goed en kwaad horen bij elkaar. Ik sluit een verbond met het kwaad. Hoe? Dat kan ik niet zo goed uitleggen* door te accepteren dat het bestaat en er, indien nodig, tegen te vechten. Als ik iets rots doe, als ik onaardig ben, vind ik dat vervelend, maar ik strijk het weer glad door een volgende keer wat aardiger te zijn. Ik hoop toch dat het goede in mij overwint. Ja, dat weet ik wel zeker. Ken uzelve, dat is toch het allerbelangrijkst? Ik leer mezelf al aardig kennen. Ik hou van simpel. Wat niet simpel is, brengt mij in de war.”
IX .
GIJ ZULT GEEN VALSE GETUIGENISSEN SPREKEN TEGEN UW NAASTE
„Liegen is de waarheid verbergen. Daar ben ik niet zo goed in.”
X .
GIJ ZULT NIET BEGEREN UWS NAASTEN HUIS; GIJ ZULT NIET BEGEREN UWS NAASTEN VROUW, NOCH ZIJN DIENSTKNECHT, NOCH ZIJN DIENSTMAAGD, NOCH ZIJN RUND, NOCH ZIJN EZEL, NOCH IETS DAT VAN UW NAASTE IS
„Weet je wat ik zou willen? Ik zou een groot stuk willen maken, een musical waar alles wat ik in mijn leven te weten ben gekomen, alles wat ik je nu in een paar uur heb verteld, in past. Het verhaal van Robbert van den Broeke zou de rode draad kunnen zijn, met die lui van Skepsis als de Zwarte Mannen, of zoiets. Een toegankelijke, allesomvattende manifestatie, voor een zo breed mogelijk publiek. Iets om weg te geven, om achter te laten. Ja, een testament–maar ik wil er wel graag bij zijn als het wordt opgevoerd. Ik ben nog niet van plan om te vertrekken.”