Schouten

Op de kleintjes letten. Droog brood eten. Een kale neet. Iemand uit z'n armoedje schoppen. Op de dubbeltjes passen. Geen rooie cent. Hij heeft geen nagel om zijn gat te krabben. Scharrelen. Zo arm als een kerkrat. De gouden koets. Het is een zuur stukje brood. Platzak. Het is er niet vet. Geen hemd aan z'n gat hebben. Armoe op stal, armoe overal. Een boterham met tevredenheid. Vermageren. Alle winden schudden geen noten af. Voor niks gaat de zon op. Honger maakt rauwe bonen zoet. Hij heeft het sobertjes. Met de knollen de pot in. Besnoeien. Dat is geen spekje voor je bekje. Hij heeft geen luis om dood te drukken. Met lege handen komen. Hare Majesteit. Rapen en schrapen. Geen brood op de plank. Kaalslag. Het zit er niet aan. Die schoenen hebben honger, zij bijten.

Eten en drinken is geen ambacht. De muizen sterven er in 't schapraai. Zo arm als de straat. Hond in de pot. Pover. Op een houtje bijten. Hij heeft geen broek aan zijn aars. Schrijf het maar op je buik. Máxima. Geen stuiver. De rommelende ingewanden, schoon bol van enkel wind. Armoedzaaier. Hij houdt het huisje bij het schuurtje. Aan de grond zitten. De kruimels van de tafels der rijken. Rats, kuch en bonen. Het vat geeft uit wat het in heeft. Achter het net vissen. Zalm. Het geld groeit me niet op de rug. Zo mager als een hout. Te weinig om te leven en te veel om te sterven. Hij verdient het zout in de pap niet. Daar valt niks te halen. Het is er geen vetpot. Iemand kaal plukken. Geen cent te makken. Bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien. Vel over been.

De arme Lazarus. De Geus. Hongerloontje. Dat zet geen zoden aan de dijk. Zonder een cent zitten. Kommer en gebrek. Daar werd geen suiker voor de brij gespaard. Ieder dubbeltje omkeren. Honger is een scherp zwaard. Schamel. Een kale kip. Geen duit. Waar de zuinigheid huishoudt groeit het spek aan de balk. Balkenende.