Schouten / Zonder Heras en Saan
Voor een empathische ervaring van de Gouden eeuw in de Nederlandse schilderkunst kan ik de weg van Addis Abeba naar Gondar van harte aanbevelen.
Busken Huet wees met ‘Het land van Rembrandt’ nog naar ons eigen land maar daar valt intussen nog maar weinig te halen. In de buurt van het Amsterdamse Rijksmuseum stuit je vooral op werk van Heras en van Saan en wie een vergezicht op Delft wil beleven staat uren tussen Toyota- en Volkswagenblik. Maar in Ethiopië zie ik voor het eerst waar onze schilders uit de zeventiende eeuw het over hadden. Verkeer is er tussen Addis en Gondar niet veel, afgezien van de talloze ezelskarretjes en vrouwen met takkenbossen op de rug. Ook ontbreekt het er aan hoogspanningsmasten die in Nederland zozeer deel van het landschap zijn gaan uitmaken dat we ze niet meer zien, en er staan nauwelijks verkeersborden, reclamezuilen en windmolens. Zo krijg je ingepeperd wat het woord ‘ongerept’ inhoudt, iets waar je in Europa maar ook in grote delen van Afrika niet meer om hoeft te komen. Zoiets moeten die zeventiende-eeuwers hebben gezien, denk ik: arbeiders die aan het eind van de dag over het land naar huis kuierden met de zeis over de schouder, vrouwen die in de ingang van een stulpje zaten te weven, geiten die door herdersjongetjes mekkerend over de weg werden gedreven. Hier, wat koeien onder een boom en half in een plas: Paulus Potter, Albert Cuyp. Aan de horizon goedgetroffen dramatische wolkpartijen in een blauwe lucht: Ruysdael, Van Goyen. Om je heen een afwisselend landschap van heuvels en wat woestenij waarvan je je nauwelijks kunt voorstellen dat Nederland het ooit had, maar vooruit dan: Italië, Frankrijk. En in Lalibela, het Ethiopische wonderplaatsje waar de twaalfde-eeuwse keizer Fasilidas fabelachtige kerken uit de rotsen liet houwen, zitten getulbande priesters in het clair-obscur van een beschaduwde nis: geen twijfel mogelijk, Rembrandt in een bijbelse bui. Raar gevoel om door deze wereld te reizen die net zo eenentwintigste-eeuws is als ‘en daarom loopt het ook vast op de A44’ en plannen voor uitbreiding van Schiphol. Ethiopië is in veel opzichten de droom van de Europeaan, die beseft wat vier eeuwen ontwikkeling hebben aangericht. Er komen hier slechts honderdduizend toeristen per jaar, waarvan zestig procent geëmigreerde Ethiopiërs met colbertjes en stropdassen, maar als je naar de schoonheid van het landschap kijkt zou het een veelvoud moeten zijn. Laten we het de straatarme Ethiopiërs toewensen: snelwegen, winkelmalls, viersterren hotels. Het grootste probleem in dit land is de infrastructuur, vertrouwt de baas van een internetcafeetje, glimpje moderniteit in een verzonken wereld, me toe: als het hier regent zit je vast, wil je over de rivier dan doet het veer het niet, zelfs op de ringweg van Addis staan de rotondes allemaal op de verkeerde plek. Dat zijn de kosten van dit openluchtmuseum van de Gouden Eeuw. Het stemt de reiziger tweeslachtig. Maar in Ethiopië voelde ik wat het Westen allemaal moest weggooien aan idylle, natuur en achterlijkheid om te worden wat het is: het haast perverse ideaal van de rest van de wereld, inclusief de Ethiopiërs.