Schouten / Waarom zo weinig ophef over klimaat?
In de zomer van 2040 zal ik, ijs en weder dienende, zesentachtig jaar zijn. Een jaar dat ik misschien wel haal, gezien de leeftijden van mijn voorgeslacht. Maar de Noordpool niet.
Leden van de Amerikaanse Vereniging van Geofysici denken dat het ding dan helemaal zal zijn gesmolten. Intussen is er al een hap van 20 miljoen kilometer, een stuk ter grootte van Alaska, uit verdwenen, dat na de zomer niet zal herstellen. En voor we het weten, is de hele boel weggesijpeld.
Maar de Noordpool is zelfs in onze geglobaliseerde wereld nog altijd ver weg. Het is makkelijker om naar Afghanistan of Soedan te gaan dan naar die witte ijsvlakte. Ik heb wel een tijd gehad dat ik wilde. Na het lezen van ’Jongens van Oud-Holland’ van C. Joh. Kievit, heb ik een paar jaar een Noordpool-periode gekend. Zeventiende-eeuwse jongens uit de Zaanstreek monsterden aan op de walvisvaart en verdwenen naar het noorden om walvissen te vangen en, als het zo uitkwam, met ijsberen te vechten. Leek me wel wat. Maar daarna smolt de Noordpool in mijn brein.
Nu het zover lijkt te zijn dat de ijskap definitief verdwijnt, wordt het allicht tijd voor flinke paniek. Maar het valt me op dat iedereen zich rustig houdt. De temperaturen stijgen deze herfst al tot ongekende hoogten. Zo’n beetje ieder warmte- en regenrecord is dit jaar gesneuveld, maar ik zie nog geen angstige blik om mij heen. Mensen blijven toch vooral bezig met het nieuwe spoorboekje of winden zich op over de verhoging van de zorgpremie, maar echte angst voor de toekomst blijft uit.
Ik merk het ook bij mijzelf. En gek genoeg boezemt dat gebrek aan angst mij enige angst in. Het ene na het andere noodlotsbericht uit het klimaat bereikt ons. Amerikaanse voormalige presidenten en vice-presidenten komen langs om ons te waarschuwen, maar er gebeurt niks. Toen de Koude Oorlog nog woedde, kregen we wel eens instructies wat te doen bij een atoomaanval, en er waren mensen die een kelder onder hun huis bouwden, om als het zover was te kunnen overleven. Zelfs de oliecrisis bracht een soort collectieve reactie teweeg. Maar klimaatverandering heeft zo te zien onze belangstelling niet echt. Terwijl de witte Kerst uit de luidsprekers over de groene werkelijkheid schalt, doen we of onze neus bloedt.
Hoe komt het toch dat de hele klimaatverandering zo weinig teweeg brengt? Ik vrees dat we al eeuwenlang gewend zijn geraakt aan de grillen van het weer en dat onze afhankelijkheid van het klimaat een haast genetisch gegeven is geworden. Het kan nu eenmaal dooien of vriezen, een gezegde dat bijna letterlijk onze positie schetst: we zijn machteloos. Sinds jaar en dag horen weerprofeten in de ’Enkhuizer Almanak’ thuis.
Maar soms bekruipt mij de vrees dat het allemaal misgaat en dat ik het nog ga meemaken ook. Dan doof ik overbodige lampen en probeer zonder broeikaseffect naar de supermarkt te gaan om iets onbespotens te kopen.
Maar in hoofdzaak lijkt de ramp zich, zonder veel tegenwerking van de mensheid, te kunnen voltrekken. Want zo zit onze natuurlijke klimaatbeheersing nu eenmaal in elkaar: na ons de zondvloed!