Schouten / Verwoestbaar optimisme
Sinds Jan-Peter Balkenende ons vanaf het spreekgestoelte voorging in het gebed om een nieuwe VOC-mentaliteit, doen wij hem in huiselijke kring graag na.
Hij leek weliswaar in plaats van het opperwezen diens omkering als getuige aan te roepen maar dat maakt het er allemaal niet minder dankbaar op: Tóch?! Het juiste gezicht erbij lukt ons nog niet erg, het moet een soort mengsmering zijn van élan, oprechte verontwaardiging en een kind dat z’n zin niet krijgt. Ga er maar eens aan staan. Tóch?! Achteraf droomde hij toen al van het nieuwe kabinet, denk ik nu. Voor zijn geërgerd optimistische uitval was eigenlijk tijdens de algemene beschouwingen nog niet zoveel reden maar een visionair ziet verder dan zijn neus lang is en hij zag de blijmoedigheid van Balkenende IV al in het verschiet. Het grappige was dat hij bij zijn oproep om blij met elkaar te zijn en fijn aan de VOC-slag te gaan zo’n boos gezicht trok. Hij was zichtbaar vertoornd dat wij nog niet aan zijn mentaliteit toe waren en dat de Tweede Kamer er maar een beetje schaapachtig bij zat te lachen en op de tafels zat te trommelen. Iets van datzelfde geprikkelde optimisme zag ik van de week ook bij Camiel Eurlings, de nieuwe minister voor Schiphol en de Nederlandse Spoorwegen. Op de vraag van een journalist of het op zijn ministerie allemaal niet erg moeilijk was en weer uit de hand ging lopen, antwoordde hij met nauwverborgen ergernis dat we niet altijd zo negatief moesten doen. Verongelijkte opgewektheid, dat is kennelijk wat ons te wachten staat, blijmoedigheid met een opgeheven vingertje: en nu ben je blij en gelukkig, anders zwaait er wat! Ik had een oom, die had dat ook. Hij had zich kennelijk voorgenomen dat het leven een bijzonder heilzame en leuke aangelegenheid was en zodra iemand in zijn omgeving begon te bokken, raakte hij van slag en zei pruilerig dat we leuk moesten zijn. Vaak had ik dan het gevoel dat hij op het punt stond een oorvijg uit te delen om ons tot het verbeide optimisme te leiden en misschien is dat ook wel eens gebeurd. Hij kon er niet tegen dat anderen niet in zijn droom geloofden en begon van de weeromstuit zelf dreigende taal uit te slaan. Een mooie en pure vorm van ’verwoestbaar optimisme’. Ik heb de indruk dat het in het kabinet ook zo is. Zelden heb ik de laatste dagen zo’n optimistisch, energiek ogend stelletje bij elkaar gezien. Je ogen doen bijna zeer van de rooskleurige wittebroodsweken die Balkenende IV wil uitstralen. Maar wat als het nu eens tegenzit (hè, zeurpiet, hou op, of ik sla je mond dicht)? Misschien is dit wel de Nederlandse oermentaliteit, de vitale en harde werker uit willen hangen maar tegelijk graag blijven zeuren en klagen. Deltawerken bouwen, levensliederen aanheffen en vrijheid blijheid propageren maar je het heerlijk recht op verongelijktheid en een zure blik bij zoveel paradijselijkheid niet zomaar laten ontnemen. Een land van melk, honing en azijn. Intussen blijven wij thuis blijmoedig oefenen op het juiste gezicht bij ’Tóch’. Denken aan een mooie taart die je gebakken hebt en dat vervolgens niemand daar een stukje van blieft, dan moet het toch ooit lukken.