Schouten / Stof tot stof?
In de gedichten van de Amerikaanse dichter Mark Strand, waarin ik de laatste tijd ronddwaal omdat ze net in vertaling zijn uitgekomen, kom je nogal eens de vraag naar de begrenzing van de mens tegen.
Zijn wij alleen maar wat er tijdens ons leven van ons te zien is, of zijn wij ook wat we ons allemaal verbeeld hebben en misschien zelfs wel wat anderen over ons gedacht hebben? Hoe aanwezig zijn wij eigenlijk? En wat behelst een mensenleven? Dat soort gedachten brengt een hele reeks overwegingen te weeg. Zo geloof ik intussen dat de gemiddelde leeftijd van een mens niet drie- of vierentachtig is, zoals voor onze regio schijnt te gelden, maar een jaar of tweehonderd. Toegegeven, de astronomische leeftijden van Enos, Kenan of Methusalem zijn nog niet binnen bereik, maar we zijn toch al op de goede weg. Zo herinner ik mij bijvoorbeeld toch nog vrij goed hoe je aan het begin van de vorige eeuw langs de weg van Utrecht naar Amersfoort in het gras ging zitten om auto’s te tellen; had je er op een hele dag dan vier of vijf gezien dan was je dag goed. En ook dat de distributieradio er kwam en we opeens allemaal hetzelfde kastje in huis kregen, met voor iedereen dezelfde muziek. Verder verwacht ik nog wel mee te maken dat we over een jaar of zeventig op vakantie naar andere planeten gaan en dat we de wegen op den duur afschaffen en in een soort zweefmobieltjes door onze steden slalommen. Die verhalen uit het begin van de twintigste eeuw heb ik meegemaakt omdat mijn vader ze vertelde, soms had hij ook nog wat oud spul van zijn vader en dan bleek ik eigenlijk aan het eind van de negentiende eeuw te zijn geboren. En ik mag ook hopen dat mijn kinderen niet na de koffietafel bij mijn begrafenis zullen ophouden aan mij te denken, maar dat ik hun hele leven nog een beetje in hun gedachten voortleef en allicht ook in die van mijn kleinkinderen zoals ook mijn opa’s kleinkind, ik dus, zich nog dingen heugt uit de tijd dat niemand een auto had en je met de paardentram naar de stad ging. Het is een fijne, troostende gedachte dat het stoffelijk omhulsel maar een fase is die overgaat in iets anders, herinneringen aan je, en die voorafgegaan wordt door nog weer iets anders, eerdere levens die je je voorgoed mag toeëigenen. Het is ook een gedachte die enigszins wapent tegen de schijnbaar verloren levens waar je tijdens je eigen leven zo nu en dan tegenaan loopt. Hoertjes die zijn vermoord door een seriemoordenaar. Seriemoordenaars zelf die in een longstay-afdeling terechtkomen of worden geëxecuteerd, Mensen die als een plant leven en geen euthanasie mogen plegen. Zij hebben ook allemaal besef van verleden en toekomst in zich gedragen en her en der herinneringen nagelaten. Mark Strand is er geloof ik wat donkerder onder, of misschien wel een graadje cynischer: ‘Je weet dat het heerlijk kan zijn als je voelt / hoe je longen zich klaarmaken voor een toekomst van as, / dus je wacht, je staart en je wacht en het stof daalt neer / en de wondere uren van de kindertijd zwerven in de duisternis.’ Maar misschien meent hij het wel.