Schouten / Lachen en dansen
Het regent al een hele tijd. Jip en Janneke weten niet meer wat ze moeten doen.
Ik weet niks te doen, zegt Jip. Ik ook niet, zegt Janneke. Ze hebben zo vaak vadertje en moedertje gespeeld, ze hebben zo vaak de kleurpotloden tevoorschijn gehaald en zijn zo vaak om de beurt van de trapleuning gegleden dat ze er geen zin meer in hebben. Ik wil iets leuks, zegt Jip. Ik wil lachen. Andere kinderen lachen ook. En op de televisie wordt ook almaar gelachen. Lachen is leuk. Zoals met Lien. Daar kun je vreselijk mee lachen. Ze kan gezichten trekken en anderen nadoen. Zelfs moeder doet ze wel eens na. Maar Lien is er vandaag niet. Lien komt maar één keer in de week. Of naar de kermis, daar moet je ook lachen. Vanzelf, omdat het er zo leuk is en er zoveel andere kinderen zijn. Ja, zegt Janneke, heel veel, wel miljoen. Maar ik vind het er niet leuk. Ze lachen zo hard. Ik wil dansen. Dansen? zegt Jip. Hij denkt weer aan de televisie, waar ze ook veel dansen. Maar ik wil echt dansen, zegt Janneke, mooi, zoals een zwaan, in het wit. Een zwaan?, zegt Jip. Zwanen dansen helemaal niet. Wel, zegt Janneke, kijk maar zo. En ze doet een dansende zwaan na. Maar Jip vindt het niks. Zwanen vliegen alleen maar, zegt Jip, en ze blazen als je te dichtbij komt. Jip is een keer door een zwaan gebeten. Maar Janneke niet. Ze is boos omdat Jip niet gelooft dat er dansende zwanen zijn en Jip is boos omdat Janneke niet wil lachen. Kom, zegt Jip, we gaan het vader vragen. Vader zit in z’n werkkamer. Hij zit te schrijven. Lieve help, zegt hij, zijn jullie niet aan het spelen? We vervelen ons, zegt Janneke, Jip wil almaar lachen en ik wil dansen als een zwaan. Dan moet Jip naar het circus en de clowntjes. En jij moet naar Het Nationale Ballet, Janneke. Ballet? Daar heeft ze nog nooit van gehoord. Maar het klinkt prachtig: ballet. Ik vind ballet stom, zegt Jip. En ik vind het fijn, zegt Janneke. En voor je het weet hebben ze weer ruzie. Want dat krijg je als je je verveelt. Hier Jip, zegt vader, ga jij maar naar het circus. Hij geeft Jip geld om naar het circus te gaan. Het circus is om de hoek en er zijn leeuwen en tijgers en je kunt er lachen. En ik dan? vraagt Janneke. Vader trekt een gezicht. Ballet is heel duur, zegt hij. Je moet je spaarpot maar openbreken. Dat is gemeen, vindt Janneke. Jip mag zomaar naar het circus en zij moet haar varkentje stukmaken. Dat is het profijtbeginsel, zegt vader, maar Janneke weet niet wat dat is: profijtbeginsel. Ballet is duur, zegt vader, en het circus goedkoop. Dus als je naar ballet wilt kost het geld. Janneke begint te huilen. Weet je wat, zegt vader, ik dans wel even met je en hij huppelt met Janneke door de kamer. Nu moet Janneke door haar tranen heen ook lachen. Vader danst zo gek. Meer als een soort veulen dan als een zwaan. Als ze klaar zijn met dansen gaat hij hijgend in een stoel zitten. Zo, dat was leuk, zegt hij. Ja, zegt Janneke, maar toch wil ik dansen als een zwaan, een echte. Volgende keer, zegt vader. Eerst veel geld verdienen. En dan laat Janneke vader met rust want er moet geld verdiend worden.