Schouten / Hands up!
Een paar weken geleden schreef ik over mijn driftige grootvader, die zich liet gaan in het verkeer door om de haverklap met zijn wijsvinger op het voorhoofd te tikken als medeweggebruikers het niet naar zijn zin deden.
Vandaag de dag zou hij een grootgebruiker van de middelvinger zijn geweest. Wat ik er niet bij vertelde was dat ik, zijn kleinzoon, er ook weleens aan laboreer: verkeersdrift, laten we het zo maar noemen. Het is wel minder erg dan bij hem, ik denk dat het bij mij meer een manisch-depressieve vorm heeft aangenomen, ik kan ook heel goed, in volledige berusting of zelfs min of meer katatonisch in een file staan en mezelf wijsmaken dat het leven niet anders is en dat er in de verte een lief dorpje ligt. Maar soms verdraag ik het verkeer slecht, kleef een beetje aan een bumper, foeter lichtjes en kijk boos om als iemand niet op tijd naar rechts gaat: zeker een vrouw. Ik ben er niet trots op, beroep me ook niet op de erfenis van mijn grootvader, en ik ben bereid om in therapie te gaan. De ‘fuck you’ middelvinger gebruik ik niet, die is meer van een jongere generatie, maar ik ben geen ouderwetse heer in het verkeer. De campagne van Veilig Verkeer Nederland om onze verkeersagressie in te dammen en het middelvingertje te vervangen door een schuldbewuste open handpalm, is wel aan me besteed. Overigens lijkt de voornaamste doelgroep, jongeren tot 25 jaar, me veel te beperkt, ik ken menig middelbaar automobilist, inclusief mijzelf dus, die zich soms niet beheerst. Tegelijkertijd geloof ik niet dat alle emotie in het verkeer uitgeroeid moet worden. Ik lees dat de bedenkers van de campagne zich baseren op een theorie van Desmond Morris: mensen voelen zich in een auto anoniem en onzichtbaar en proberen daarom met gebaren duidelijk te maken wat ze willen. Het klinkt alsof wij ons in het verkeer nobody’s voelen die ons juist moeten laten gelden. Maar er zit ook een keerzijde aan het gedrag in onze automobielen, bij mij althans. Ik merk dat autorijden of autostilstaan me van bepaalde vormen van alledaagse irritatie afhelpt. Wat ik in het openbare leven niet durf, op anderen schelden maar ook luidkeels zingen en in mezelf mompelen, is in het karretje waarin we ons verplaatsen helemaal geen probleem, er is geen sterveling die er last van heeft als ik een voorbijrazende medeweggebruiker voorzie van een invectief en mij lucht het op. Ja, ik beweer zelfs dat de auto een therapeutische rol kan vervullen, eindelijk ben je alleen in een wereld zonder aanzien des persoons, een klassenloze maatschappij. Oké, dat middelvingertje dan maar weg maar wat gefoeter moet kunnen, een enkel van woede verwrongen gezicht. Overigens is me de nieuwe procedure niet helemaal duidelijk: de middelvinger moet plaatsmaken voor een open opgestoken hand. Maar het vingertje was toch juist van de beschuldigende chauffeur, terwijl de open hand bij de schuldbewuste chauffeur hoort? Hoe weet ik nu dat ik een fout heb gemaakt of moet ik zelf bij voorbaat al wegwuiven? Door die onzekerheid is het maar de vraag of onze Faraday-kooitjes binnenkort oases van rust zullen zijn, harmonieuze plekken van vredige, bescheiden mensen die glimlachen om de ander en om zichzelf.