Schouten / Een blik in de hel
Ze wilden een mens zien sterven. Sloegen en schopten hem twaalf uur lang. Verkrachtten hem. Hingen hem op. Misschien moet je het maar zo zuinig mogelijk opschrijven, oud-testamentisch, want de details zijn te gruwelijk. ’Daarop strekte Abraham zijn hand uit en nam het mes om zijn zoon te slachten’. ’Toen greep de man zijn bijvrouw en bracht haar bij hen buiten, waarop zij gemeenschap met haar hadden en met haar bezig waren tot de morgen toe’. Nog korter. Drie gevangenen van een jaar of twintig vermoorden een medegevangene.
Al een paar dagen snijdt het bericht van de schanddaad in het Duitse Siegburg me bij vlagen de adem af, want hoe kort het nieuws ook klonk, het blijft maar hangen, de laatste uren van Hermann H. Dat ze hem moegebeukt tenslotte opknoopten of, nog erger, dwongen zichzelf op te hangen, dat ze nu eenmaal wel eens een mens wilden zien sterven, vooral dat laatste. Ik stond te schilderen in het huis van mijn dochter toen een heldere vrouwenstem het door de radio mededeelde, nieuwtje. Want je bent altijd iets aan het doen terwijl er elders iets onmenselijks gebeurt. Schilderen. Opknopen. Telkens probeer ik de gedachte aan de moordpartij in die gevangeniscel te verdrijven. Door boeken te lezen, door Schubert te spelen, door naar een orgelsonate van Mendelssohn te luisteren. Of door, zodra ik de gebeurtenissen weer ongewild begin te reconstrueren, het geschreeuw, de wanhoop, de wreedheid van de slachters, hou ermee op, aan nog ergere dingen te denken: de holocaust, fundamentalistische jagers in Irak die mensen onthoofden en voor de grap het hoofd er nog weer even op zetten. Ik keek naar een reportage over 9/11, de dag dat de wereld veranderde. Drieduizend doden, nieuws dat niet meer leek te kunnen ophouden, dat voortgulpte als door een lek in het heelal. Was dat erger? Wat is erg? Is het goed om aan deze dingen te denken omdat ze nu eenmaal zijn gebeurd, of is het goed om ze van je af te zetten omdat je ze toch niet kunt verwerken? Een tante van me verzuchtte ooit, ook na iets gruwelijks, bijna wanhopig: maar de wereld is toch nog wel heel? Niet dus. Ik merk dat juist het kleinschalige van de Siegburgse moordpartij me uit de slaap houdt, dat ik voor al mijn overtreffende trappen nog wel iets kan verzinnen, een ideologisch motief, iets bovenpersoonlijks, maar niet voor: ze wilden een mens zien sterven. Of is dat eigenlijk normaal? In oorlogstijd zien mensen ook graag andere mensen sterven, sneuvelen. Is het helemaal niet zo gek als je zegt dat je iemand anders graag ziet sterven? Is dat wat we diep in ons hart doen als we zeggen: val dood! Zelfs nu ik erover schrijf merk ik dat ik probeer mijn voorstellingsvermogen met woorden te smoren, probeer de pal uit het bommetje te trekken dat steeds in mijn verbeelding explodeert. Weg met dat weekend in Siegburg! Misschien is dit een glimpje van wat sommige mensen met een posttraumatische stress-stoornis altijd hebben, dag in dag uit, de ultieme marteling, beelden die je niet kunt afzetten. Clockwork Orange. Een blik in de hel en je mag je ogen niet dichtdoen.