Schamele resten van die ouwe pruikenkop

Honderd jaar geleden begon Willem Mengelberg een Matthüus-traditie, als dirigent van het Concertgebouworkest én van het Toonkunstkoor Amsterdam. De komende weken wordt een eeuw Matthüus-uitvoeringen gevierd, ook door het Toonkunstkoor Amsterdam. Hanneke Wijgh ging in Duitsland op zoek naar Johann Sebastian Bach. Er zijn nog vele sporen van de grote componist, maar uitsluitend onechte.

Hanneke Wijgh

We boffen. In het kasteel van Leopold I in Köthen is de gids net aan zijn rondleiding begonnen. Voor zijn toehoorders in de Spiegelzaal, een handvol Japanners en een verdwaalde Duitser, werpt hij een nieuw licht op het karakter van Johann Sebastian Bach. De grote componist, zegt hij, was helemaal niet zo'n brave huisvader, zoals altijd wordt beweerd. Zeker in zijn jonge jaren was Bach een dondersteen, een arrogante vlerk. De gids zoekt in het Engels naar een nog krachtiger karakteristiek. Bach, zegt hij tenslotte, Bach was . . . een hooligan.

De Japanse toeristen verblikken noch verblozen. Dat de toondichter van de Matthüus Passion door een volijverige gids met dronken, Engels voetbalgespuis wordt vergeleken, lijkt hen niet te deren. De vergelijking is absurd, maar het is duidelijk wat de man wil zeggen. Bach wordt zo vaak afgeschilderd als een hardwerkende en plichtsgetrouwe burgervader, dat wat tegengas op zijn plaats is.

Het enige bij zijn leven geschilderde portret van Bach dateert uit 1746. Op dit doek, gemaakt door de Leipziger schilder Elias Gottlob Haussmann, prijkt Bach in al zijn glorie en waardigheid, van onder zijn op het hoofd geplakte pruik. Het portret laat een man zien die weet wat hij wil. Zijn ogen kijken vriendelijk, maar zijn vlezige mond lijkt geen tegenspraak te dulden. In zijn rechterhand houdt de Thomaskantor een vel bladmuziek vast, met een daarop een zesstemmige canon. Houding en kleding verraden een zekere welstand. Financieel had Bach niets te klagen sinds hij in 1736 door de keurvorst in Dresden tot hofcomponist was benoemd.

Ik ben in Duitsland op zoek naar Bach. Op Goede Vrijdag voert het Toonkunstkoor Amsterdam, waarvan ik deel uitmaak, voor de honderdste keer de Matthüus Passion uit. Een rijke traditie, in 1899 begonnen in het Concertgebouw onder Willem Mengelberg. Reden genoeg om te proberen Bach beter te leren kennen.

Op weg naar Eisenach, een stadje aan de rand van het Thüringer Wald waar Johann Sebastian Bach op 21 maart 1685 werd geboren, volgen we via de autoradio een discussie over asielzoekers. De betovergrootvader van Bach, Veit Bach, was ook een asielzoeker. Hij vluchtte in 1545 vanuit het katholieke Hongarije naar het protestantse Thüringen, omdat hij zich tot de leer van Maarten Luther had bekeerd. Veit Bach vestigde zich in Wechmar, waar hij molenaar werd en bakker. Hij geldt als de stamvader van de Bachfamilie, die ettelijke componisten en musici heeft voortgebracht. Zo hebben in de Georgenkirche in Eisenach gedurende 132 jaar leden van de familie Bach de toetsen van het orgel beroerd, blijkt uit een plaquette aan de zijmuur van de kerk. In diezelfde kerk valt nog altijd de stenen doopvont te bewonderen waarboven de pasgeboren Johann op 23 maart 1685 een plens water over zijn koppetje kreeg.

Tot zijn tiende heeft Bach in Eisenach gewoond, hij bezocht er dezelfde school als Maarten Luther twee eeuwen eerder. En net als Luther zong Bach in het koor van de kerk. In 1695 overleed Johann Ambrosius Bach, zijn vader. Zijn moeder was negen maanden voordien gestorven. Johann Sebastiaan Bach verhuisde naar het vijftig kilometer verderop gelegen Ohrdruf, naar het huis van zijn veertien jaar oudere broer Johann Christoph, die daar organist was.

Ondanks de korte duur van Bachs verblijf in Eisenach doet het stadsbestuur er alles aan om de stad als bedevaartsoord voor Bach-liefhebbers te behouden. Op het Frauenplan 21 staat het Bachhaus, dat ooit gold als het geboortehuis van de beroemde componist. Dat bleek het niet te zijn. Het is zelfs de vraag of Bach ooit in dit huis heeft gewoond.

Anno 1999 oogt Eisenach vooral lieflijk en welvarend. Anders dan je uit de stroom van zorgelijke krantenberichten over de voormalige DDR zou verwachten, gaat het redelijk goed in de geboorteplaats van Bach. De stad bloeit, dankzij de auto. De circa tweeduizend werknemers van Opel zetten jaarlijks 180 000 Corsa's en Astra's in elkaar. De toeristen vormen een tweede, lucratieve bron van inkomsten. Behalve Bach lokt ook Luther hordes dagjesmensen naar Eisenach. Immers, hoog boven de stad, in het groen van het Thüringer Wald, torent de Wartburg, waar de kerkhervormer een tijdlang gevangen zat en in tien weken tijd het Nieuwe Testament uit de Griekse grondtekst in het Duits vertaalde. Het hotel zit vol dominees. Het honderdvijftig jarig bestaan van de diaconie wordt dit weekend gevierd. Overal in Eisenach kom je hen tegen. In de Georgenkirche, het Bachhaus, de Wartburg, en vanzelfsprekend in het Lutherhaus. Voor hen zijn gidsen ingezet, die de al overvloedige schriftelijke informatie nog eens mondeling bijkleuren. De gids in het Bachhaus kan bovendien aardig op oude instrumenten spelen. Tussen zijn tweetalige uitleg door geeft hij een demonstratie op een huisorgel uit 1745, op een nagebouwd clavicord uit Bohemen, en op een spinet van Johann Heinrich Silbermann uit 1760. Vanzelfsprekend speelt hij Bach.

De grote componist heeft geen van deze instrumenten ooit gezien, laat staan aangeraakt. Ook het meubilair en de hele inrichting van het huis zijn fake. Het zijn weliswaar stijlmeubelen uit de tijd van Bach, maar het is nog maar de vraag of de ouders van Bach zulke fraaie tafels, secretaires en stoelen bezaten. De vader van Bach, Johann Ambrosius Bach, was niet armlastig. Als dirigent van het plaatselijke muziek- en fanfarecorps verdiende hij ruim zijn brood. Maar rijk was hij zeker niet. Toen hij overleed was er geen geld voor de opvoeding en scholing van zijn zoon. Op zijn vijftiende liep Johann Sebastian op de bonnefooi vanuit Ohrdruf naar Lüneburg, in de hoop op een vrijplaats op de koorschool van de Sint Michael. Omdat hij mooi kon zingen werd Bach aangenomen.

Vanuit Eisenach rijden we naar Mühlhausen, de voormalige hanzestad, waar Johann Sebastian Bach van juni 1707 tot juni 1708 heeft gewerkt als organist in de kerk van de heilige Blasius. Dat zijn aanstelling maar zo kort duurde, was niet de schuld van Bach. De lutherse herk werd in die tijd verscheurd door een bittere strijd tussen de orthodoxen en de piëtisten. De orthodoxen hielden van muziek in de kerk, hoe mooier hoe beter. Zij beriepen zich op Luther, die de muziek een van de grootste geschenken van God had genoemd. De piëtisten daarentegen beschouwden muziek als een uiting van 'wereldlijke ijdelheid', waarvoor in de kerk geen plaats kon zijn. Helaas voor Bach was de herder van de Blasiuskirche de laatste stroming toegedaan. Bach, die net aardigheid begon te krijgen in het schrijven van cantates voor de eredienst, kon niets anders doen dan ontslag nemen. Hij vertrok naar Weimar, waar hij in dienst trad van hertog Wilhelm Ernst von Saksen-Weimar.

Tegen drieën gaan we in Mühlhausen op zoek naar de Blasiuskerk, een gotische hallenkerk, die bij hoge uitzondering niet werd gebombardeerd of vernield tijdens de Tweede Wereldoorlog. Alleen het orgel heeft de tijd niet overleefd. Aan het begin van de negentiende eeuw werd het mooie Wender-orgel, waarvoor Bach nog allerlei aanwijzigingen had gegeven voor de bouw, vervangen door een moderner exemplaar. Het huidige orgel gaat als 'Bach-orgel' door het leven. Of het nagebouwde instrument inderdaad zo klinkt als in de tijd van Bach, kan niemand zeggen. Het orgel draagt wel zijn portret.

Nee, het heeft weinig zin om langer in Mühlhausen te blijven. Het doodse stadje werkt ons zo op de zenuwen, dat we ijlings het centrum ontvluchten. Zelfs een aangekondigd concert van het Mühlhauser Bachchor die avond in de Blasiuskerk - Gabrieli, Buxtehude, Bach en Mozart - kan ons niet verleiden.

Op zondagochtend rijden we naar het nabijgelegen Arnstadt. Het is nog vroeg, maar de eerste kerkgangers spoeden zich reeds naar de mis. In Arnstadt zit op de Markt in brons de jonge Bach, achteroverleunend op zijn orgelbank. Ja, zo moet Bach er hebben uitgezien in zijn jonge jaren: zelfbewust en lekker eigenzinnig. Hij was achttien toen hij in Arnstadt als organist begon. Hij had tijdens het proefspel op het nieuwe orgel in de Bonifatiuskerk zo'n verpletterende indruk gemaakt op het kerkbestuur dat hij direct werd aangenomen. Niet alleen wist Bach alles van de bouw van orgels, maar hij kon er ook machtig mooi op improviseren.

Bach woonde in Arnstadt van 1703 tot 1707. Het was zijn eerste, vaste betrekking en hij had een overvloed aan vrije tijd. Behalve de zondagse kerkdiensten hoefde hij alleen op maandag en op donderdag een dienst te begeleiden. Wel moest hij met de leerlingen van het gymnasium cantates en koralen instuderen, zowel vocaal als instrumentaal. Dat was geen succes, voor een pedagoog had hij te weinig geduld.

Het kwam tot onenigheid tussen het kerkbestuur en Bach, na diens reis naar Lübeck. Bach had vier weken verlof gevraagd, maar bleef vier maanden weg omdat hij zwaar onder de indruk raakte van Buxtehude. Hij kreeg daarvoor een reprimande. Maar grotere zorgen maakte het kerbestuur zich nadien over Bach's orgelspel. Onder invloed van Buxtehude mengde zich ,,vreemde tonen en wonderbaarlijke variaties'' in zijn spel, ,,die de gemeente zeer verwarden'', aldus een herderlijk schrijven, dat in het plaatselijke museum nog altijd te lezen is.

Bach bond in na de kritiek van het kerkbestuur, maar keek intussen uit uit naar een andere betrekking. Toen de post van organist in Mühlhausen vrijkwam, solliciteerde hij. In datzelfde jaar, op 17 oktober 1707, trouwde Bach in de dorpskerk van Dornheim met zijn achternicht, Maria Barbara. De dienst werd geleid door dominee Lorenz Stauber, die hij tijdens zijn jaren in Arnstadt had leren kennen. Bruid en bruidegom liepen tezamen met hun gasten vanuit Arnstadt naar het twee kilometer verder gelegen fraaie, houten kerkje in Dornheim. In de kerk verontschuldigt de koster zich voor het feit dat de roodfluwelen bank voor het altaar waarop het bruidspaar geknield lag, niet authentiek is. ,,Daar zijn wel de resten van gevonden, maar het merendeel was opgevreten door de wormen.''

Hij troont ons mee naar de sacristie, waar hij een bandje in de cassetterecorder stopt. De ruimte vult zich met de Hochzeitsquodlibet, die Bach voor zijn eerste huwelijk componeerde. Het is een vrolijke cantate op een dolzinnige tekst. ,,Bach was een levensgenieter in zijn jonge jaren'', zegt de koster met een grijns. ,,Na de huwelijksvoltrekking trok het hele gezelschap naar het café. En reken erop dat ze tot laat in de nacht hebben gedanst, gedronken en gezongen.''

Na Dornheim gaan we naar Weimar, waar Bach in 1708 in dienst trad van hertog Wilhelm Ernst van van Saksen-Weimar, een verlicht despoot die de kunst een warm hart toedroeg. Bach kreeg een aanstelling als organist aan het hof, maar hij speelde ook mee in het hertogelijk kamerorkest, als violist en cembalist. Vanaf 1714 kreeg hij als concertmeester de opdracht om een keer per maand een geestelijke cantate te schrijven voor de dienst in de slotkapel. In Weimar ontmoette Bach zijn collega Georg Philipp Telemann, met wie hij zeer bevriend raakte. Telemann werd de peetvader van Carl Philipp Emanuel Bach, een van de componerende zonen van Bach.

In Weimar herinnert nog weinig aan Bach. De slotkapel is in 1774 afgebrand en nooit herbouwd, het huis waar hij heeft gewoond bestaat niet meer. Alleen een borstbeeld in het centrum doet recht aan zijn importantie. Nee, alles in Weimar draait om Goethe en Schiller, de twee grote schrijvers. Zij staan dit jaar in het middelpunt van de belangstelling. Weimar is immers uitgeroepen tot de Culturele Hoofdstad van Europa. Gelukkig wordt Bach bij de opening in april niet vergeten. Het Thüringer Kamerorkest Weimar zal de vier suites van Bach uitvoeren in de feestzaal van het slot.

Zo plezierig zijn verblijf in Weimar was begonnen, zo vervelend zou het eindigen. Tegen zijn zin raakte Bach betrokken bij de machtsstrijd tussen hertog Wilhelm Ernst en diens neef, prins Ernst August. Toen Wilhelm Ernst in 1716 Bach passeerde bij de benoeming van een nieuwe kapelmeester, diende Bach zijn ontslag in. Maar de hertog liet hem niet gaan. Hij zette Bach zelfs vier weken achter de tralies. Uiteindelijk moest Wilhelm Ernst tegenstribbelend instemmen met Bachs vertrek naar Köthen, waar de jonge vorst Leopold von Anhalt-Cöthen hem een een baan als kapelmeester in het vooruitzicht had gesteld.

Van Weimar naar Dresden loopt een snelweg, die in een hoog tempo en voor miljarden marken aan de eisen van de moderne tijd wordt aangepast. Om de zoveel kilometer zijn er wegversperringen of andersoortig ongemak. Bach heeft nooit in Dresden gewoond, maar hij is er wel vele malen op bezoek geweest. Omdat hij in zijn tijd een grote reputatie had als organist, mocht hij in 1736 het Silbermannorgel inwijden in de pas gebouwde Frauenkirche. Dat beroemde orgel is bij het bombardement op Dresden, in de nacht van 13 op 14 februari 1945, vernietigd toen de 5 800 ton wegende zandstenen koepel instortte.

De Frauenkirche is lang een ruïne gebleven, als symbool van de oorlog. In 1993 besloot het stadsbestuur de kerk te herbouwen, voor vele miljoenen marken. Bij de viering van het 800-jarige bestaan van Dresden in 2006 moet de Frauenkirche weer in haar oude luister zijn hersteld.

Hoe fraai al grote delen van het oude centrum zijn gerestaureerd, zoals de Zwinger en de Semperopera, Dresden blijft een stad met pijn in het hart. In de Zwinger hangt 'Gezicht op Dresden' van de Italiaanse schilder Canaletto, waarop goed te zien is hoe schitterend de stad zich ooit verhief aan de oevers van de Elbe. Wie nu op dezelfde plek gaat staan waar Canaletto zijn schetsen maakte, ziet vooral hijskranen boven het centrum uitsteken, als kraanvogels bij een visvijver. Want niet alleen de Frauenkirche wordt gerestaureerd, maar de hele Altstadt.

Ook in Leipzig wordt driftig gebouwd. Op vele plekken in het centrum gaapt meters diep de afgrond. Leipzig maakt zich op voor het millennium. De stad wil opnieuw de plaats innemen die ze eeuwenlang heeft gehad: het hart van Europa op het gebied van handel, nijverheid en cultuur. Dat was de stad ook in 1723 toen Bach de eerbiedwaardige positie van Thomaskantor kreeg aangeboden, op voorspraak van Telemann. Bach werd verantwoordelijk voor de muziek in vier Leipziger kerken, waarvan de centraal gelegen Thomaskirche en de Nicholaikirche de belangrijkste waren.

Nee, stilgezeten heeft Bach niet in de zevenentwintig jaren die hij in Leipzig heeft doorgebracht. Het waren bijzonder vruchtbare jaren. Naast instrumentale werken als 'Die Kunst der Fuge' en de 'Goldberg-Variationen' schreef Bach voor de zondagse kerkdiensten vele honderden cantates en missen. In 1724 ging de Johannes Passion in première, de Matthüus Passion in 1729, in 1731 volgde de Markus Passion, waarvan alleen fragmenten bewaard zijn gebleven. In 1734 schreef Bach het Weihnachts Oratorium, later het Oster Oratorium. Toen hem ooit werd gevraagd waarom hij zo veel had gecomponeerd, antwoordde Bach zelfbewust: ,,Ik heb altijd hard moeten werken, en iedereen die net zo ijverig is als ik kan het even ver schoppen.''

De Thomaskirche staat in de steigers. In 2000 wordt de tweehonderdvijftigste sterfdag van Bach herdacht en daarvoor wordt de kerk grondig gerestaureerd. Alleen de koorruimte waar onder een bronzen plaat zijn beenderen rusten, kan bezichtigd worden. Voor de Tweede Wereldoorlog lag Bach begraven op het Johanneskerkhof in Leipzig. Toen Robert Schumann in 1838 het graf van Bach wilde bezoeken, kon hij het niet vinden. De grafdelver haalde zijn schouders op: ,,Er liggen hier ook zoveel Bachs'', mompelde hij voor hij verder ging met zijn werk.

Om zeker te weten dat het skelet in het graf echt aan Johann Sebastian Bach had toebehoord, lieten de autoriteiten de beenderen onderzoeken. Op basis van deze identificatie, het skelet was aan de forse kant, schiep de beeldhouwer Carl Seffner een standbeeld van Bach, dat in 1908 aan de zuidzijde van de Thomaskirche werd geplaatst. Daar staat het nog altijd: een zwierige man met dikke kuiten.

Arm Köthen. Het plaatsje ligt zeventig kilometer ten noorden van Leipzig, maar in de groene Michelingids voor Duitsland komt Köthen geheel niet voor. Ondanks het feit dat Bach er zijn zes Brandenburgse concerten schreef, en ook dr. Samuel Hahnemann, de grondlegger van de homopathie er zijn sporen heeft nagelaten, is het nooit wat geworden met de voormalige woonplaats van de vorst van Anhalt-Cöthen.

Dat ligt niet aan de vereniging 'Schloss Köthen Bach-Akademie', die doet haar uiterste best om Köthen terug op de wereldkaart te krijgen. Om de twee jaar organiseert de vereniging een imposant muziekfestijn in de restanten van het kasteel. Maar al haar pogingen kunnen niet verhelen dat het doel nog lang niet is bereikt. Zelfs een oproep van de Nederlandse clavecinist Gustav Leonhardt aan alle Bach-liefhebbers om de restauratie van het slot met gulle hand te steunen, heeft nog niet tot zichtbare resultaten geleid.

Dat Köthen niet in de Michelingids wordt genoemd is niet zo verbazingwekkend. Het is een onooglijk gat, gelegen in een grauw, industrieel gebied tussen Maagdenburg en Halle. De werkloosheid is er hoog. Een toerist heeft er niets te zoeken. Het enige dat Köthen nog Schwung geeft is het kasteel, waarin een paar gemeentelijke diensten zijn ondergebracht, inclusief de muziekschool, die hoe kan ook anders, naar Johann Sebastian Bach is vernoemd.

Ook in de achttiende eeuw leefde Köthen ver boven zijn stand. De jonge Leopold I van Anhalt-Cöthen, zelf een geschoold musicus, had in Engeland en Italië kennis gemaakt met de opera, een kunstvorm die toen in de kinderschoenen stond. Geld om zelf een theater te bouwen had hij niet, bovendien was hij een calvinist. Zijn geloof stond frivole uitspattingen niet toe. Leopold volstond met de oprichting van een hofkapel, die voor de tafel- en feestmuziek moest zorgen bij banketten. Voor de functie van kapelmeester polste hij Bach, die de uitnodiging met beide handen aannam omdat de situatie in Weimar ernstig was verstoord.

Bach bracht zes plezierige jaren door in Köthen. Hij kon goed opschieten met Leopold, die hem meevroeg op dienstreis. Toen Bach weer eens op pad was, overleed Maria Barbara, zij was al begraven voor Bach terug was. Zij had hem zeven kinderen geschonken, onder wie de latere componisten Wilhelm Friedemann en Carl Philip Emanuel. Anderhalf jaar later trouwde hij met de jonge Anna Magdalena Wilcken, een zangeres die hij op het kasteel had leren kennen. Hun huwelijk moet zeer gelukkig zijn geweest. Voor haar schreef Bach het 'Clavierbüchlein vor Anna Magdalena Bachin'. Samen kregen ze dertien kinderen, onder wie Johann Christian, die als componist later successen oogstte in Milaan en Londen.

In het kasteel is een museum ondergebracht, waar van alles te zien is, oude muziekinstrumenten, maar ook de retorten van Samuel Hahnemann. Maar het mooiste zijn toch de twee ruimtes, die nog iets met Bach te maken hebben. Dat zijn de voormalige slotkapel, waarin Bach voor de tweede maal in het huwelijk trad, en de Spiegelzaal.

In deze zaal, een goedkope kopie van het origineel in Versailles, werden in de tijd van Leopold de Eerste de huisconcerten gegeven. Precies op deze gewijde plek vergelijkt de gids Bach met een hooligan.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden