Roken / Het is bijna nooit te laat om te stoppen
Helemaal schoon worden de longen van een roker nooit meer. Toch heeft stoppen wel zin. Dat vindt ook Allen Carr, de ex-kettingsroker die velen van de sigaret af hielp en die nu longkanker heeft.
De 73-jarige, wereldvermaarde anti-rookgoeroe Allen Carr is 23 jaar geleden gestopt met roken. Toch heeft hij nu longkanker gekregen. Dat lijkt een wrede en onbegrijpelijke speling van het lot. Maar Nico van Zandwijk, longarts in het Amsterdamse Antoni van Leeuwenhoek-ziekenhuis, verbaast zich er niet over. „Wie ooit heeft gerookt, houdt altijd een licht verhoogd risico. Ik kan me voorstellen dat veel mensen na zo’n lange tijd denken: ’Nu zijn mijn longen vast helemaal schoon’, maar dat is een illusie.”
Kanker is een genetische ziekte die in stapjes ontstaat. De eerste sigaretten veroorzaken slechts een paar beschadigingen in het DNA van de longen. Het weefsel zal daardoor nog niet direct ontaarden. Maar naarmate iemand langer rookt, stapelen de genetische afwijkingen zich op. De kans dat een longcel gaat woekeren en zich gaat uitzaaien, neemt al met al steeds verder toe.
Daarom geldt de vuistregel: hoe vroeger iemand met roken stopt, hoe beter het is. De beroemde Britse epidemioloog Richard Doll heeft dat in 2004 nog eens aangetoond. Hij liet toen zien dat rokers die vanaf hun puberteit onafgebroken doorstomen, gemiddeld tien jaar eerder sterven dan niet-rokers. Wie op zijn dertigste stopt, kan dat verlies aan levensjaren nog grotendeels voorkómen. Maar wie pas op zijn vijftigste tot inkeer komt, zal gemiddeld al minstens vijf levensjaren moeten inleveren.
En toch kan longkanker dus ook iemand treffen die heel lang geleden al is gestopt. Hoe dat precies komt, is niet duidelijk. Het kan zijn dat de oude longschade blijft doorsudderen en later alsnog opspeelt. Maar het is ook denkbaar dat het DNA van de longen langzaam verder wordt aangetast, door schadelijke stoffen in het milieu, of door veroudering. Deze achteruitgang zou weliswaar veel trager verlopen dan de verwoesting die sigaretten aanrichten. Maar na vele jaren kan deze aanvullende schade, opgeteld bij de verwoesting die de tabak al had aangericht, wellicht toch nog resulteren in longkanker. Een van deze twee ’pechvarianten’ moet Carr ten deel zijn gevallen.
Voordat hij aan zijn lucratieve kruistocht tegen de tabaksverslaving begon, had Carr al een flinke genetische basis voor zijn tumor gelegd. Tot zijn vijftigste jaar rookte hij namelijk honderd (!) sigaretten per dag. Dat zijn vijf pakjes. En anders dan kettingrokers vaak beweren, is de hoeveelheid wel degelijk van belang. „Hoe meer sigaretten je per dag rookt, des te groter is de schade”, zegt Van Zandwijk stellig. „De dosis-respons-relatie tussen de hoeveelheid geïnhaleerde verbrandingsproducten en de aangerichte schade is zeer sterk.”
Een ander veelgehoord fabeltje is dat je het effect van tabaksrook zou kunnen compenseren door in een gebied met schone lucht te gaan wonen. Van Zandwijk kent de redenering „Verslaafden zeggen vaak: ’Als je in de stad achter de uitlaat van een auto hangt, krijg je net zoveel vieze stoffen binnen als wanneer je rookt’. Maar dat klopt niet. De hoeveelheid kankerverwekkende stoffen die je via één sigaret binnenkrijgt, is al ontelbare keren groter dan de verzameling giftige dampen die je normaal op straat inademt.”
Op zich is het waar dat niet-rokers soms ook longkanker krijgen: 10 procent van alle gevallen doet zich voor bij mensen die nooit hebben gerookt. De oorzaak ligt dan veelal bij het meeroken, bij asbest of bij andere giftige stoffen. Maar de sigaret is en blijft de belangrijkste boosdoener.
Patiënten bij wie de diagnose is gesteld, hebben een beroerde kans op genezing. Na vijf jaar is nog slechts 15 procent in leven. Bij een kwart van de patiënten wordt de diagnose gesteld in een relatief vroeg stadium; dan is er vaak nog iets aan te doen. Van de overige patiënten kan de helft dankzij een extra zware behandeling nog geholpen worden, met wisselend succes. En bij de rest is de tumor uitgezaaid; zij hebben meestal geen jaar meer te leven.
Al met al kun je de ziekte beter voorkómen, concludeert Van Zandwijk. Maar daar is beleid voor nodig, en juist op dat punt loopt Nederland behoorlijk achter, aldus de arts. „In Engeland heeft de overheid een flinke daling van het aantal rokers bereikt met een pakket aan maatregelen, waaronder een rookverbod in de horeca en een sterke prijsstijging van sigaretten. De Nederlandse overheid komt nu ook enigszins op gang, maar er valt nog een hoop te doen.”
Alarmerend vindt hij vooral het hoge aantal verslaafde vrouwen en de grote groep tieners die fors roken. „We weten niet precies hoe het komt, maar roken op jonge leeftijd is nog gevaarlijker dan op latere leeftijd. Het wordt hoog tijd dat er iets aan de situatie hier gebeurt, maar helaas zijn politici vaak bang om rokende kiezers te verliezen.”
En Allen Carr? Had die achteraf niet net zo goed kunnen blijven roken? Dat had hij kunnen doen, alleen zou zijn longkanker zich dan waarschijnlijk vele jaren eerder hebben geopenbaard en zou hij allang zijn overleden. En naar zijn wereldroem had hij dan ongetwijfeld ook kunnen fluiten.