PVV houdt burgers juist betrokken
Het vertrouwen in de politiek is de laatste jaren eerder veranderlijk dan laag. Dat is geen reden voor zorgen.
Beleidsmakers maken zich dagelijks zorgen om het vertrouwen in de politiek. Na jarenlang stabiel op een hoog niveau te hebben gelegen (zo’n 65 procent van de Nederlanders had vertrouwen in de regering), schommelt het politiek vertrouwen sinds 2002 sterk. Er waren diepe dalen (38 procent in 2003 en 2004) en kortdurende, hoge pieken zoals direct na het aantreden van Balkenende IV in het voorjaar van 2007 (75) en direct na de overname van ABN in het najaar van 2008 (69). Het politiek vertrouwen was nooit zo beweeglijk als de laatste jaren. Maar aan welke eisen moeten politici voldoen, voordat wij hen vertrouwen schenken?
In het Continu Onderzoek Burgerperspectieven hebben we Nederlanders gevraagd te beargumenteren waarom zij politici eerder wel of eerder niet vertrouwen. Het bleek makkelijker te beredeneren waarom we politici niet vertrouwen dan wel. Wie politici niet vertrouwt heeft weinig moeite argumenten aan te dragen, wie politici wel vertrouwt noemt dat vaak ’vooral een gevoel’. Politici worden vertrouwd, omdat ’ze proberen te doen wat goed is voor het land’ en omdat ’ze deskundig zijn’. Die goede intenties en competenties worden evenmin in twijfel getrokken door burgers die politici niet vertrouwen.
De redenen om politici niet te vertrouwen zijn andere. Politici ’weten niet wat er leeft onder de bevolking’ en ’tonen te weinig daadkracht bij problemen’. Volgens de burgers moeten politici vooral beter luisteren en daadkrachtiger zijn. Dit verklaart waarom het vertrouwen in de regering juist piekte in het voorjaar van 2007 (toen de regering honderd dagen haar oor te luister legde bij de bevolking) en in het najaar van 2008 (toen de regering daadkracht toonde bij de snelle overname van ABN Amro). Een imago van goed kunnen luisteren en daadkracht stimuleert het vertrouwen.
Maar het is moeilijk om wantrouwen om te buigen in vertrouwen. In gesprekken over de politiek werkt negativiteit zelfs eerder aanstekelijk. Dit heeft verschillende redenen. Burgers die politici vertrouwen houden zich vaak wat stiller, omdat zij niet naïef willen overkomen. Burgers die de politici wantrouwen, daarentegen, onderbouwen hun mening met stellige voorbeelden. Vaak ook te stellige voorbeelden. We zagen gespreksdeelnemers flarden van politieke kennis samenballen tot smeuïge anekdotes om hun wantrouwen kracht bij te zetten.
Zo werd Gerrit Zalm beschreven als een minister die na vier jaar Financiën overstapte naar een ander ministerie waar hij geen verstand van had. Ella Vogelaar zou een carrièrepolitica zijn die zonder relevante werkervaring minister werd, louter omdat ze op nummer 3 van de kieslijst van de PvdA zou hebben gestaan. In de gespreksgroepen werden twijfelaars (met veelal weinig politieke belangstelling) juist door dit soort ’ingedikte’ voorbeelden overtuigd. Zulke gesprekken versterken negativiteit over de politiek.
Toch is het vertrouwen in de Nederlandse politiek eerder veranderlijk dan laag. Die veranderlijkheid vindt zijn wortels in een mondiger en veeleisender samenleving. De eisen aan de politiek zijn hoog. De politiek moet daadkracht tonen én beter luisteren naar het volk. Maar dat laatste kost tijd. Bovendien bestaat er – ondanks alle beeldvorming – niet zoiets als ’de’ wil van ’het’ volk: de politieke barometers laten zien dat de meningen in Nederland sterk verdeeld zijn.
De afweging tussen luisteren en daadkracht is met name een dilemma voor de regeringspartijen. Zij worden er immers op afgerekend: ze moeten snel en volhardend het juiste doen. Goede economische prestaties zijn niet afdoende. In een samenleving waarin vertrouwen in de politiek niet langer vanzelfsprekend is, vergt het communicatief en visionair leiderschap om te balanceren tussen deze eisen.
Voor individuele politici of partijen mag dit vervelend zijn, voor de Nederlandse democratie is een gebrek aan politiek vertrouwen vooralsnog geen groot probleem. In weinig landen is het vertrouwen zo hoog als in Nederland. Dit komt door het zelfreinigend vermogen van de Nederlandse democratie. Nieuwe politieke partijen hebben hier vrij toegang tot het politieke bestel.
Deze nieuwe partijen kanaliseren het wantrouwen. Denk aan de Boerenpartij in de jaren zestig, de SP en de ouderenpartijen in de jaren negentig, en de LPF en de PVV in dit decennium. Ondanks alle kritiek vormen zij een belangrijke pijler onder het succes van de Nederlandse democratie. Juist dankzij hen wenden ontevreden burgers zich niet af van de politiek, maar blijven ze erbij betrokken.
Politiek wantrouwen is in beginsel geen probleem. Dat wordt het pas, wanneer wantrouwen doorslaat in een basishouding die ’vanzelfsprekend’ is en niet bestookt wordt met tegenargumenten.
In het Continu Onderzoek Burgerperspectieven onderzoeken de auteurs elke drie maanden middels grootschalige enquêtes en gespreksgroepen de publieke opinie over samenleving en politiek. De rapporten zijn te vinden op de website http://www.scp.nl/Recente_publicaties