Interview
'Poëzie schrijven is pure liefde'
Remco Campert (Den Haag, 28 juli 1929) nadert de 85. Dat is oud ja, maar de schrijver past zich aan. En zijn letteren zijn nog jong. 'Ach, die leeftijden, ik vind het allemaal een beetje zinloos gedoe.'
Natuurlijk zie je de jaren. Bijna 85 lentes, zomers, herfsten én winters. Wat wil je. Al bij binnenkomst, waar in de gang een stoeltjeslift het leven van Remco Campert vergemakkelijkt, zie je het, de vergankelijkheid. En wie met hem spreekt, hoort weleens een bejaarde zucht. Of de schrijver moet even verzitten. Ellenlange interviews vragen te veel van hem, dat houdt hij niet meer vol.
Maar verder blijft Remco Campert gewoon Remco Campert. Valt juist op hoe jong en origineel de geest nog is. En dat niet alleen: jong zijn ook zijn letteren. Het is heel goed mogelijk - of eigenlijk blijkt zelfs al - dat het werk van Remco Campert langer vers blijft dan het werk van enkele andere grote namen uit de Nederlandse literatuur. Zijn bekendste roman, 'Het leven is vurrukkulluk' uit 1961, lijkt op stilistisch vlak onbeperkt houdbaar. Al klinken pluimen als deze voor de bijna jarige veel te onbescheiden en vooral te definitief. Alsof het allemaal al voorbij is, zeg. Niks ervan.
In november 2012 schreef Campert in zijn column in de Volkskrant dat de dood bij hem niet zo speelt: 'Als ik schrijf, schrijf ik nog met passie, zonder het gevoel te hebben dat mijn tijd aan het opraken is.' Dat is niet alle schrijvers gegeven, dat de vlam nog onverminderd flakkert. Er ligt 'gewoon weer' een goed ontvangen nieuwe dichtbundel van hem in de winkel, naast een door Bert Wagendorp samengestelde bloemlezing met korte verhalen.
Want dat is Remco Campert toch het meest én met de jaren hoe langer hoe meer: een dichter en een man van de lichte, korte baan. Als hij zich installeert aan de ronde tafel voor het raam in zijn royale Amsterdamse woning met gulle blik op de mensen op straat, en je ziet hem stil genieten van zijn sigaretjes, dan heeft het er alle schijn van dat het leven nog steeds vurrukkulluk is.
Volgt u het WK nog?
"Ja, dat is nu bijna onvermijdelijk, hè? Ik kijk niet alle wedstrijden, maar Nederland volg ik natuurlijk wel. Frankrijk heb ik ook gezien, Italië, Uruguay; als ik kan, kijk ik. Als jongetje in Epe zat ik op de plaatselijke voetbalclub. Ik speelde in Epe C, de junioren. Mijn voetbalcarrière heeft niet lang geduurd. Ik weet nog dat we met 6-0 verloren tegen AGOVV."
Volgende maand is het zover. Gaat u uw verjaardag nog vieren?
"Ja, maar niet thuis. Wij vieren dat jaarlijks bij Jan Mulder in Groningen. Gewoon in het klein, onder vrienden. Dat verjaardagen vieren, ik weet het niet. Ik ben er geen liefhebber van."
Voelt u zich ook ongeveer 85?
"Ja. Nee. Ja... Fysiek merk je het wel. Dat het allemaal wat zwakker wordt. Eerder moe en zo. Vroeger kon ik hele nachten schrijven, dat kan ik nu niet meer. Maar behalve die vermoeidheid merk ik er niet zoveel van dat ik ouder ben. Ik begin rond één uur, half twee en dan schrijf ik door tot een uur of vijf. Dat lukt nog goed. Ik heb nu twee columns in de Volkskrant, dat zet je vanzelf aan het schrijven. Het is wel veel meer poëzie wat ik doe, weinig proza. Als poëzie je overvalt, en dat gebeurt me regelmatig, dan moet je er wel meteen bij zijn. Ik heb zo'n notitieboekje en als er dan iets in me opkomt, schrijf ik het meteen op. Vaak gebeurt me dat als ik buiten ben en op straat loop. Dan maak ik meteen rechtsomkeert en spoed ik me naar huis om te gaan schrijven, anders ben ik het kwijt. Mijn columns zijn meer een baantje, al is dat wel een baantje met liefde. Maar de poëzie, dat is pure liefde."
Heeft de beleving van schrijverschap met leeftijd te maken?
"Nee, die innerlijke noodzaak om te schrijven is hetzelfde gebleven. Schrijven is ook niet iets waarbij je met pensioen gaat, hè? Ik heb het nooit als een baan gezien, het is iets wat opeens in je blijkt te zitten. Ik dacht vroeger op school niet: mijn baan wordt schrijver. Ik wil het ook graag. Eigenlijk loop ik de hele dag te noteren, te schrijven wat me opvalt. Je wordt je eigen schrijfmachine. Ach, die leeftijden. Ik geloof dat het Piet Hein Donner was die daar weleens iets over gezegd heeft, over het verschuiven van leeftijden en wat tegenwoordig nog oud is. Als je het zo bekijkt, denk ik dat ik dan nu ongeveer 35 ben. Ik vind die leeftijden allemaal een beetje zinloos gedoe."
Toch, je leest de jaren, in stijl althans, niet aan uw laatste letteren af. En andersom zou uw roman 'Het leven is vurrukkellijk' ook nu geschreven kunnen zijn. Waar zit hem dat in?
"Het is jong begonnen en het is jong gebleven. Of ik ben niet veel wijzer geworden, zo kun je het ook bekijken."
Dat is wel erg bescheiden, meneer Campert. U was uw tijd gewoon ver vooruit.
"Haha, misschien, misschien." (korte stilte) "Later, met de jaren, zie je meer. Je ziet meer en dus kun je ook meer gebruiken als je schrijft. Ik ben dus toch wel iets wijzer geworden."
Volgt u de Nederlandse literatuur nog?
"Nee, daar loop ik hopeloos in achter. De poëzie volg ik wel, maar niet de romans, dat is te veel. Er zijn ook veel meer jonge schrijvers dan vroeger. Wat las ik: Vestdijk, Reve, Hermans. Nee, een voorkeur voor een van hen heb ik nooit gehad. Mensen vergelijken vaak schrijvers of beginnen over De Grote Drie: Reve, Hermans, Mulisch. Blijkbaar is er een behoefte om te ordenen."
En als u de jongere generatie dichters leest, wat denkt u dan?
"Er zijn heel goeie bij. Ik hou ook erg van Pieter Boskma, bijvoorbeeld. Mijn grote God vroeger was Lucebert. Zijn gelijke heb ik nooit meer gevonden."
Begeeft u zich nog in het literaire wereldje?
"Het Boekenbal, daar ga ik altijd wel naartoe. Hoewel, ik denk wel dat die van afgelopen keer de laatste was. Het is toch een hele onderneming. Aan optredens heb ik sinds kort een einde gemaakt. Die zijn vaak 's avonds en dat wordt op den duur toch te vermoeiend. Ik heb dat altijd wel erg leuk gevonden. Vooral de optredens met Jan Mulder in België. Dat is nu voorbij, maar ik betreur dat niet. Het aardige van ouder worden is dat je je aanpast aan de omstandigheden."
In de jaren zeventig kende u een periode waarin het schrijven u ernstig tegenstond. Heeft u daar achteraf een verklaring voor?
"Het was een schrijversblok dat ik nooit heb geanalyseerd. Ik heb dat toen opgelost door een tijdje als redacteur bij De Bezige Bij te werken. Verder heb ik het maar zo gelaten."
Is dat schrijversblok later niet meer voorgekomen?
"Nooit meer. Ik heb ook nooit in angst geleefd voor weer een blok. Soms is het gewoon even op, dat zal het wel geweest zijn."
'Een verhaal kan niet zonder eerste zin', schreef u eens, 'dan weet ik pas welk verhaal ik wil schrijven.' Kunt u eens schetsen hoe schrijven bij u begint?
"Meestal met een vaag idee van wat het moet behelzen. En dan laat ik het gaan. Maar ik let wel goed op natuurlijk, bij dat laten gaan. Ik werk niet met schema's of zo. Het wordt gaandeweg steeds duidelijker waar het met het verhaal naartoe gaat. Daar zit kennelijk toch een soort logica in, want ik herschrijf zelden. Het is een soort surfgolf. Als ik die eenmaal te pakken heb, dan moet ik erop blijven. (na een korte stilte): "Een surfgolf, hoe kom ik er op, hè?"
En hoe eindigt het?
"Het einde komt vanzelf tevoorschijn. Ik schrijf niet naar het einde toe, het verhaal dwingt het einde af."
U staat bekend als een toegankelijke, misschien wel opgeruimde schrijver. Gaat uw stijl gelijk op met uw aard?
"Ja, ik denk het wel. Hoe kun je tegen je aard in schrijven? Ik ben ook weleens verdrietig, hoor, maar niet in het schrijven."
Waar kunt u dan verdrietig over zijn?
"Goh, tsja... Gewoon, over dingen waar iedereen verdrietig over kan zijn. Wat een vriend is overkomen, of een kind. Huiselijke dingen."
Als ze u vragen: wat voor soort schrijver bent u, wat zegt u dan?
"Ik zou het zo niet weten. Een schrijver van literatuur, niet van detectives. Het beschrijven van het leven om me heen, dat is mijn muze."
85 jaar straks, een heel leven nog voor u. Wat zijn nog uw plannen?
"Nou, plannen... Het is een dooddoener, maar ik blijf doorschrijven. En vooral poëzie. Ik heb me nu voorgenomen om vijftig gedichten te schrijven, die ik voorlopig 'Mijn levenswandel' heb genoemd. Ik weet eigenlijk niet hoe ik bij vijftig kom, het mogen er ook meer zijn. Maar zeker niet minder."