column
Plotseling vraagt mijn vader: Hoe voel je je?
Hoe ga je om met een bejaarde vader die psychiatrisch patiënt is en die nog rijk denkt te worden door boten te bouwen?
Meteen als ik de auto parkeer gooit mijn vader zijn portier open en ik kan vanachter mijn stuur nog maar net voorkomen dat hij daarmee een fietser een dwarslaesie bezorgt.
"Oh, maar die zag ik wel hoor", zegt mijn vader geruststellend, terwijl ik over hem heen hang met de autodeur in mijn handen.
"Gelukkig maar", zeg ik, maar mijn hart bonkt en ik maak innerlijk een notitie op mijn mentale aantekenblok: beter opletten bij het uitstappen. Want ik weet wel zéker dat mijn vader die fietser niet zag.
Ik weet niet of het door dit soort momenten komt, maar ineens heb ik het helemaal gehad met de zorgende rol die ik onvermijdelijk heb bij mijn vader.
In de paar jaren dat ik mijn vader nu weer in mijn leven heb, hebben we heel wat dieptepunten doorstaan. Psychoses, een darmtumor met bijbehorende heftige operaties, een longontsteking waarbij hij bijna het hoekje omging. Tussendoor maken we genoeg mooie dingen mee, maar ik moet altijd degene zijn die kijkt, denkt en zorgt voor twee. Oppassen dat hij niet door een glazen pui heen valt. Zijn eigen hemd niet in de fik steekt. En voortaan dus ook dat hij fietsers geen dwarslaesie bezorgt.
Het gaat toevallig erg goed met mijn vader: hij is alweer een tijdje stabiel, bestelt veel boten en scheepsonderdelen (die ik weer cancel), kortom, hij gaat lekker. Maar vandaag heb ik het dus ineens gehad en als hij weer eens over zijn boten begint, hoor ik mezelf kribbig zeggen dat nu het zo goed met hem gaat, hij ook weleens wat meer vader kan zijn voor me.
Mijn vader kijkt me nadenkend aan, zwijgt even, en zegt dan dat hij meent dat hij niet exact weet wat meer-vader-zijn inhoudt.
"Gewoon", snib ik, "dat je ook eens aan mij vraagt hoe het met me gaat." Mijn vader zwijgt en ik laat het erbij.
Het is een paar weken later als ik op een maandagochtend thuis aan het werk ben en mijn vader me skypet.
Ik schuif mijn spullen opzij en neem op.
Mijn vader zelf is niet in beeld, maar ik zie het systeemplafond van zijn kamer heen en weer zwiepen.
"Hoe gaat het met je?" roept mijn vader.
Ik begin te vertellen dat ik het druk heb maar dat het leuke dingen zijn.
"Dat is mooi", zegt mijn vader, "maar ik bedoel eigenlijk hoe vóel je je?"
Ik val stil.
Hoe ik me voel? Mijn vader vraagt hoe ik me voel?
Ik ben helemaal verbouwereerd.
Mijn klacht over zijn vaderschap schiet me te binnen, dit is zijn manier van gehoor geven.
Hoe voel ik me eigenlijk?
Geen idee!
Verbluft. Ontroerd. Een beetje schuldig.
En ik zeg dat ik blij ben dat hij belt.
Trea van Vliet is journalist en schrijfster. Op deze plek schrijft ze over haar vader, die verblijft in een woonvorm voor psychiatrisch patiënten in Zeeland.