Pleidooi voor plagiaat
Zangeres Beyoncé heeft in haar nieuwste clip een choreografie van Anne Teresa De Keersmaeker geplagieerd. En plagiaat is erg. Toch? Of houdt plagiaat in de kunst juist de doorstroming van ideeën op gang?
De meeste mensen hadden hun oordeel snel klaar, en dat luidde: boe! In haar nieuwste clip 'Countdown' voert zangeres Beyoncé dansbewegingen uit die letterlijk gekopieerd zijn uit het stuk 'Rosas danst Rosas' van de Belgische choreografe Anne Teresa De Keersmaeker. Zelfs de hele enscenering heeft Beyoncé 'geleend'. Zonder dat ze daarvoor toestemming had gevraagd.
De advocaten van De Keersmaeker buigen zich inmiddels over de kwestie. Want plagiaat, dat is pronken met, en geld verdienen aan, andermans veren, en dat mag zomaar niet.
De zaak lijkt simpel. Is hij dat ook?
Laten we de kwestie eens vergelijken met die van de onbekende Amerikaanse zanger Steve Arntson. In 2008 stuitte die op het nummer 'I Ain't Got No Home' van folkzanger Woody Guthrie, en dat wilde hij graag gebruiken in een eigen muzikaal project.
Guthrie was niet de eerste vertolker van dat nummer. Wie dat wel was, kan niemand zich herinneren. Waarschijnlijk is het liedje ergens in de negentiende eeuw in het repertoire terecht gekomen; toen heette het nog 'This World Is Not My Home'.
De eerste bladmuziek ervan dateert uit 1909, en in de decennia daarna namen steeds nieuwe artiesten het nummer op - de bekendste versie is die van de Carter Family, in 1931. Nog weer een paar jaar later hoorde Woody Guthrie een van de versies, en schreef hij een soort parodie: I Ain't Got No Home.
The folk process, noemde countryzanger Pete Seeger dat ooit: traditionele liedjes evolueren geleidelijk, doordat steeds nieuwe artiesten kleine wijzigingen aanbrengen in tekst en muziek. Bewust of onbewust.
Guthrie wist dat hij slechts een schakel was in een keten van muzikale vertolkers. In zijn tijd werd het auteursrecht steeds strenger, maar hijzelf verzette zich daartegen. 'Dit nummer is beschermd voor een periode van 28 jaar', liet hij op de hoezen van zijn platen drukken, 'en iedereen die we betrappen die het zonder onze toestemming uitvoert is nog steeds een goede vriend van ons, want het kan ons niets schelen.'
Mazzel voor Arntson, zou je denken. Maar nee. Inmiddels is de lobby van de muziekindustrie erin geslaagd om de looptijd van het auteursrecht te verlengen tot vele decennia na de dood van de uitvoerend artiest. Arntson moest dus bij allerlei rechtenorganisaties aankloppen die de muzikale nalatenschap van de al ruim veertig jaar dode Guthrie beheren. Uiteindelijk bleek het gebruik ervan te duur voor een eenvoudige muzikant als Arntson, die de eindjes aan elkaar moet knopen.
Hij blies het idee dus maar af, zo verhaalt hij op zijn blog. En daarmee is, mag je concluderen, I Ain't Got No Home niet langer onderhevig aan het folk process; het is een van de geconserveerde mummies in het mausoleum van de muziekgeschiedenis geworden.
Niet alleen in de muziek laten artiesten zich door elkaar inspireren, de hele kunstgeschiedenis hangt van knip- en plakwerk aan elkaar. Van Shakespeare, die nogal vrijelijk leende uit de historische kronieken van Raphael Holinshed, via Brahms, wiens eerste symfonie ook wel spottend de Tiende van Beethoven werd genoemd, langs Bertolt Brecht, die in zijn Driestuiversopera de verzen van de middeleeuwse dichter Francois Villon recyclede, om uiteindelijk bij dat beroemde citaat van T.S. Eliot te belanden: 'Onvolwassen dichters imiteren, volwassen dichters stelen'.
Stelen mag dus, op één voorwaarde: je kunt de gestolen waren niet zomaar 'doorverkopen', je moet er een eigen artistieke draai aan geven, waardoor ze een nieuwe betekenis krijgen. Picasso maakte ooit van een fietszadel en een fietsstuur een stierenkop. Daar hoefde hij de fietsenmaker uiteraard geen auteursrechten over te betalen.
En Beyoncé? Die stal de dansbewegingen van De Keersmaeker, en dat gaf ze desgevraagd ook grif toe. Maar ze vertelde er wel bij dat de Belgische choreografe slechts één van haar inspiratiebronnen was geweest. Wie de clip bekijkt, moet haar gelijk geven: het is een collage, een reis door de dansgeschiedenis van de afgelopen decennia. Beyoncé heeft meer een eigen draai aan haar bronnen gegeven dan de gemiddelde uitvoerder van 'This World Is Not My Home'.
Hoe komt het dan dat we in de zaak-Arntson instinctief sympathie voelen voor de 'plagiator', en in de zaak-Beyoncé voor de 'geplagieerde'? Het heeft er waarschijnlijk iets mee te maken dat Beyoncé een rijke internationale ster is. Als die miljoenen verdient met de dansbewegingen waar de bedenker slechts duizenden mee verdient, dan vinden we dat oneerlijk.
Het gaat namelijk niet alleen om artistieke waarde, het is ook gewoon een economische kwestie. Als originele ideeën niet beschermd worden, zullen mensen die ideeën voor zich houden, en dat is uiteindelijk slecht voor iedereen.
'Onder ons bevinden zich briljante mensen, die ingenieuze uitvindingen doen', zo formuleerde de eerste antiplagiaatwet het, in 1472 in Venetië. 'Als regelingen worden getroffen, zodat anderen die zulke uitvindingen zien ze niet ook mogen bouwen, en daarmee de eer van de uitvinder weghalen, dan zouden meer mensen hun genie toepassen.'
Maar kun je dat economische principe ook zomaar van toepassing verklaren op de kunsten? Nee, zegt de Amerikaanse cultuurwetenschapper Johanna Blakley, die onderzoek deed naar een branche op het snijpunt van kunst en economie: de mode.
Mode wordt in de VS nauwelijks door patenten beschermd, omdat kleding een basisbehoefte is. Toch is er nauwelijks een branche te bedenken waar de nieuwe ontwerpen en ideeën elkaar in zo'n hoge circulatie opvolgen.
Het feit dat iedereen de nieuwste ontwerpen kan jatten, zorgt er namelijk voor dat ontwerpers aan de top niet op hun lauweren kunnen rusten, maar gedwongen worden om steeds met iets nieuws te komen. En die topontwerpers hebben zelf ook profijt van het gebrek aan patentbescherming: ze kunnen voor hun ontwerpen gratis putten uit de gehele modegeschiedenis, zonder bang te zijn voor rechtszaken.
Geen wonder, zegt Blakley, dat de modeindustrie een veel hogere omzet heeft dan de muziekindustrie, die verstikt wordt door patenten. Een beetje flauw is dat wel, want de logica is natuurlijk net anders: juist omdat kleding een eerste levensbehoefte is, zijn de omzetten hoog, en heeft de wetgever het uitgesloten van copyright.
Maar dat een soepele omgang met 'plagiaat' de creativiteit niet in de weg hoeft te staan, en de doorstroming van ideeën kan bevorderen, dat bewijst haar voorbeeld evengoed wel. Dat beseft ook Anne Teresa De Keersmaeker, die een genuanceerde brief schreef over het Beyoncé-incident. Ze toont zich daarin blij dat een experimenteel danswerk als 'Rosas danst Rosas' een groter publiek krijgt dankzij de clip van Beyoncé. Waarbij ze zich wel afvraagt waarom het dertig jaar moet duren voor de mainstream een avant-gardewerk leert waarderen.
Een bedenking heeft ze ook. Toen Rosas danst Rosas net uitkwam, werd het beschouwd als een feministisch werk. Maar in de vertaling naar een massapubliek is iets verloren gegaan. "Nu ik Beyoncé het zie dansen, vind ik het aangenaam om te zien, maar het heeft zijn scherpe randje verloren."
Maar, zou je kunnen zeggen, die verandering van betekenis is precies waar het om draait, wat het verschil uitmaakt tussen plat plagiaat en subtiele verwijzing, wat het folk process gaande houdt. Ook al is dat niet altijd naar de smaak van de oorspronkelijke artiest.
Het folk process bestaat nog steeds, maar is nu niet meer vanzelfsprekend. Het is afhankelijk van gaten in de wet. In 1969 drumde Gregory Coleman een solo in het nummer 'Amen, Brother' van de Winston Brothers. Het werd de meest gebruikte sample in de muziekgeschiedenis.
Een paar seconden drumgeluid zijn moeilijk te patenteren, en dus kon iedere huiskamerproducer zijn creativiteit de vrije loop laten, ongehinderd door copyright-kopzorgen. De sample veranderde daardoor het geluid van de hiphop, en veroorzaakte de bloei van een geheel nieuw muzikaal genre: de drum-'n-bass, dat misschien wel nooit ontstaan was als die ene drumsample onder het auteursrecht was gevallen.
Gregory Coleman stierf in 2006. Hij had nooit één cent royalties ontvangen.
Daar stond tegenover dat hij zichzelf dagelijks op de radio kon horen drummen, al herkende hij zijn eigen roffels misschien niet altijd meer terug, zo vervormd klonken ze inmiddels.
Ziedaar in een notedop het dilemma van het plagiaat.
undefined