Piet de Jong / Ik zag de schepen en wist wat ik wilde worden

Piet de Jong (Apeldoorn, 1915) is oud-politicus. Voor hij in 1959 in de politiek belandde, was hij, onder andere, onderzeeboot-commandant en adjudant van koningin Juliana. Na staatssecretaris van marine en minister van defensie te zijn geweest, werd hij in 1967 minister-president. Van 1971 tot 1974 was hij fractievoorzitter van de KVP in de Eerste Kamer.

arjan visser

I

Gij zult de here uw god aanbidden en hem liefhebben met geheel uw hart, geheel uw ziel en met al uw krachten

„Ik word steeds geloviger. Eerst was het geloof iets wat ik van mijn ouders had meegekregen –ik kom uit een goed katholiek gezin– maar in de loop der jaren ben ik er, door veel te lezen en te observeren, verstandelijk van overtuigd geraakt dat God bestaat. Toen ik uit de politiek ging en het minder druk kreeg, ben ik me nog meer in die zaken gaan verdiepen. Als je leest over de oorlogen in het oude China, maar ook die in de Indiase keizerrijken, het Perzische rijk of zelfs in de Griekse stadsstaten onderling, dan zie je dat ze allemaal, na eindeloze ellende en bittere gevechten, gevoeld hebben dat ze hun heil bij een hogere macht, bij een God of een Godin moesten zoeken. Hier, in onze contreien, ontdekten de stammen dat ze zich misschien beter konden richten tot een eik met magische krachten. Hoe dan ook, men raakte ervan overtuigd: zélf kunnen we dit niet. Het lukt ons niet een goed mensbeeld te scheppen en de rechten van de mens te waarborgen. Ook in onze tijd zijn er twee glasheldere voorbeelden: Hitler werd democratisch gekozen. Hij heeft langs democratische weg een wet door zijn parlement gekregen op grond waarvan hij later heeft geprobeerd het joodse volk uit te roeien. Of het er bij Stalin democratisch aan toe is gegaan weet ik niet, maar hij heeft in ieder geval voldoende medestanders gevonden om miljoenen mensen naar Siberië te kunnen sturen of te vermoorden. Moet het duidelijker? Ik zeg het u nog eens: de mens is niet in staat een objectief mensbeeld te vormen en de rechten van een mens vast te stellen. Hij heeft een hogere instantie nodig. God en Allah zijn niet helemaal gelijk –in mijn hart vind ik ons Godsbegrip beter– maar uiteindelijk komt het ongeveer op hetzelfde neer. Sommige gelovigen hebben er een grappig beeld voor. Zij zien die almacht ergens bovenaan en de godsdiensten moeizaam naar hem omhoogkruipen. We volgen niet allemaal hetzelfde pad en de een gaat misschien iets sneller dan de ander, maar het einddoel is gelijk.

Mijn band met God is persoonlijk. Ik heb enerzijds meer kennis opgedaan, maar het andere deel –het gevoel– gaat daar aan voorbij. God is er, voor mij. Ik denk niet dat mijn geloof sterker wordt omdat de dood dichterbij komt. Ik heb meerdere malen in mijn leven gedacht: nu is het afgelopen. Inmiddels ben ik ver over de helft. Een man van de dag. Ik heb gelukkig geen kwalen, nou goed, ik heb een pacemaker en die zou er vanmiddag mee op kunnen houden. Dat is dan zo. Ik hou me er niet mee bezig al moet ik wel zeggen dat ik inmiddels een beetje nieuwsgierig begin te worden naar het leven na de dood. Marga Klompé (partijgenoot van De Jong, eerste vrouwelijke minister van Nederland, overleden in 1986, AV) zei bij mijn laatste bezoek, een dag voordat ze stierf, tegen mij: ’Weet je, Piet, ik ben zó nieuwsgierig’. Zo voel ik dat ook. Ik ben razend nieuwsgierig.”

II

Gij zult de naam van de heer uw god niet zonder eerbied gebruiken

„Als je iemand tegenkomt die niet vooraan heeft gestaan toen de schoonheid werd uitgedeeld, zeg je toch ook niet: wat zie jij er lelijk uit? We zijn nu eenmaal met z’n allen op deze aarde, ik wil graag dat men een beetje netjes tegen elkaar optreedt. We moeten elkaar de ruimte laten in ons geweten, maar er tegelijkertijd op letten anderen niet te grieven. Ik weet niet of de overheid op dit gebied een grote rol moet spelen. Ik geloof dat ik niet al te snel zou ingrijpen. Ik heb de prentjes van die meneer Nekschot niet gezien, maar ik heb begrepen dat ze grievend zijn voor moslims. Dat kan natuurlijk niet. Op zich vind ik het goed dat het Openbaar Ministerie die zaak uitzoekt, maar ik vind het ook erg kneuterig en pietepeuterig allemaal. Ik ben geneigd te zeggen: negeer die tekening gewoon. Het is het werk van weer zo’n slecht opgevoede figuur die niet begrijpt dat de vrijheid van het woord ook een grens kan hebben. Da’s alles.”

III

Gij zult de dag des heren heiligen

„Mijn godsbegrip is er de hele week. Voor mij is het, wat dat betreft, alle dagen zondag. Wat de rust na mijn arbeidzaam leven betreft moet ik u zeggen dat ik het beslist niet vervelend vond om de politiek te verlaten. Ik had twaalf jaar in kabinetten gezeten; ik werd het zo langzamerhand wel een beetje beu. Ik was niet echt een politicus, maar als je eenmaal in die fuik zit kom je er niet zo makkelijk meer uit. Ik was staatssecretaris van marine en minister van defensie geweest toen Schmelzer in ’67 bij me kwam en zei: ’Mag ik jou op het lijstje zetten voor minister-president?’ Ik zei: ’Nee, Norbert, dat mag je niet. Er zijn verschillende sectoren waar ik niet voldoende van af weet en die toch van belang zijn, dus dat moet je niet doen’. Bovendien voerde hij, samen met Biesheuvel van de ARP en Mellema van de CHU, besprekingen over het samengaan van die partijen. Sinds de oorlog werden iedere keer weer KVP’ers –Beel, De Quay, Marijnen, Cals– voor die post voorgedragen. ’Wordt het niet eens tijd’, zei ik, ’om iemand uit een andere partij te kiezen?’ Uiteindelijk werd Barend Biesheuvel gevraagd een kabinet te vormen. Toen dat –om onbegrijpelijke redenen– misging, kwamen ze weer bij mij uit. Ik heb het met plezier gedaan, ik heb veel geleerd en er een boel goede vrienden aan over gehouden –we gaan al 37 jaar met de ploeg van toen iedere maand, behalve juli en augustus, met elkaar lunchen– maar het was nooit mijn ideaal geweest. Ik wilde bij de marine. Ik weet nog precies wanneer ik daarover begon te fantaseren. Eind jaren twintig waren we met het gezin op vakantie naar Ameland. We speelden op het strand. Ik zag de zee, ik zag de schepen en ik wist ineens zeker wat ik wilde worden: admiraal.”

IV

Eer uw vader en uw moeder

„Mijn vader is jong, op zijn 53ste, gestorven. Ik weet tot op de dag van vandaag niet waaraan. Hij was nooit ziek. Mijn broers, die allebei arts zijn geworden, hebben naderhand gezegd dat het waarschijnlijk leverkanker was geweest, omdat hij die laatste dagen zo geel had gezien. Ik was net adelborst, bij de marine. De commandant van het instituut zei: ’Je moet onmiddellijk naar huis, je vader is ernstig ziek’. Ik heb geen afscheid van hem kunnen nemen. Het is moeilijk om mij een beeld van hem te vormen. Ik herinner me dat ik op zijn schoot zat en met zijn snor speelde. Ik herinner me ook dat ik meeging naar de spoorwegen. Ik zie ze nog voor me: van die enorme locomotieven. Mijn vader was machinist en ik denk –maar ik weet het niet zeker– dat hij zelf het onderhoud moest doen. Een harde werker. Vreselijk aardige man, beetje stille man ook. Mijn moeder was iets drukker. Ze las veel, ze regelde van alles. Zij runde de tent. Ze was ook zeer vooruitstrevend, vond dat wij van alles op de hoogte moesten zijn voordat we een oordeel konden vellen. Ze nam ons in 1925 mee naar Borculo waar een windhoos het halve dorp had verwoest. Dit móesten we zien. Ik denk dat we de eerste ramptoeristen van Nederland waren. Een paar jaar later bezochten we een vliegshow in Teugen. Daar stonden allemaal driedekkers uit de Eerste Wereldoorlog opgesteld. Het hoogtepunt van de show was een parachutesprong. De parachutist was een jongen die bij mijn broers op de HBS had gezeten: Berend Hamel. Hij had een groot leren pak aan en een zak op zijn rug waarin die parachute zat opgeborgen. Na een beetje voor het publiek heen en weer te hebben gelopen stapte hij in het vliegtuig. Het toestel cirkelde omhoog. Iedereen keek gespannen naar boven. Ja! Kijk! Hij springt! We zagen Berend Hamel naar beneden komen. Na korte tijd werd duidelijk dat hij zijn parachute niet open kon krijgen. We zagen hem steeds wanhopiger aan zijn rugzakje wurmen en tenslotte zo, voor onze ogen, op de grond te pletter vallen. Ik herinner me hoe mijn moeder ons vastgreep en zei: ’Kom, we gaan naar huis’.

Mijn moeder wilde ons bijbrengen wat gevaar was, hoe er hulp moest worden geboden, welke verantwoordelijkheden je hebt in de samenleving. Maar vooral: je moet eerst weten waar je het over hebt. Niet van horen zeggen, nee, we gaan zélf kijken wat er is gebeurd.

Ik heb de grootste bewondering voor de manier waarop mijn moeder na mijn vaders dood de draad heeft opgepakt. Zo denk ik nog altijd aan mijn ouders: met liefde en respect. We waren niet arm, maar ook niet echt gefortuneerd en toch hebben ze ervoor gezorgd dat we allemaal konden studeren. Ze zijn nooit uit mijn gedachten. Ik bid nog iedere dag voor mijn ouders.”

V

Gij zult niet doden

„Ik slaap altijd als een baby, maar als we een schip getorpedeerd hadden, lag ik wel eens te denken: wie zouden er aan boord geweest zijn? Gelukkig kwamen we praktisch alleen lieden tegen die met een militair doel op stap waren. Bij de Noorse kust onderschepten we Duitsers die het ijzererts uit Zweden probeerden te halen, in de Golf van Genua voeren vooral schepen met voorraden voor Rommel die bezig was in Afrika en in de Golf van Bengalen, bij de Andaman en Nicobar-eilanden, waren het de Jappen die Burma leeg roofden en tenslotte vochten we in de Java Zee, ook tegen Japan.

Ik weet dat ik medeverantwoordelijk ben voor de dood van vele mannen, maar ik heb nooit spijt gehad, geen last van mijn geweten. Het was een afschuwelijke oorlog die gevoerd moest worden; er moest zo snel mogelijk een einde aan komen. Ik moet u wel zeggen dat ik er aan twijfel of ik die oorlog op het land ook had kunnen voeren. Wat doe je als je oog in oog met de vijand staat? Ik heb het grootste respect voor de jongens en meisjes die nu in Afghanistan zitten.

Het is wonderlijk: ik heb zes jaar lang vooraan in de oorlog meegevochten en toch geen druppel bloed gezien. Bij schepen is er altijd afstand. Of je nu kanonvuur of torpedo’s gebruikt, in de meeste gevallen zal een schip met man en muis vergaan. Einde verhaal. Als je een onderzeeër raakt gaan er binnen een half uur tachtig, negentig mensen dood, bij een grote carrier zijn het er vijfduizend in een keer. Ik heb zelf ook meerdere malen, met dieptebomaanvallen enzo, gevaar gelopen. Een Amerikaan heeft een keer uitgerekend dat ruwweg vierhonderdduizend man op onderzeeboten – Japanners, Amerikanen, alles bij elkaar – hebben gevaren en dat driehonderdduizend van hen, dus 75 procent, zijn gesneuveld. Ik leef nog. Ik weet niet of God daar een hand in heeft, zoiets zou ik niet snel durven beweren. Ik hou het er maar op dat het gewoon mijn tijd nog niet was.”

VI

Gij zult geen onkuisheid doen

„Een radioverslaggever heeft mij ooit, toen ik minister-president was, gevraagd wat ik van pornografie vond. Ik flapte eruit dat het een ’uitstekend middel tegen zeeziekte’ was, maar ik heb er geen verstand van. Mensen die het konden weten zeiden tegen me: ’Als je eenmaal zeeziek bent, heb je echt nergens meer zin in’. Het was ook niet zo serieus bedoeld. Wat is porno, uiteindelijk? En wat is onkuisheid? Het gekke is: de tien geboden moesten we uit ons hoofd leren, maar wat onkuisheid precies was, dat werd ons niet verteld. Niets werd benoemd. Je moest van meisjes afblijven. Daar kwam het, geloof ik, wel op neer.”

VII

Gij zult niet stelen

„Als klein jongetje heb ik wel eens een schep suiker uit de suikerpot genomen. Verder zou ik u niets kunnen opbiechten. Je komt niet aan andermans spullen, dat hoort niet. Dat hele idee van ’mijn en dijn’ lijkt in deze dagen minder belangrijk. En wat seks en religie betreft zijn we nóg verder doorgeschoten. Ik heb, als amateurpsycholoog, wel eens gedacht dat de oorsprong van dit hele verhaal – het verglijden van die normen en waarden – zijn oorsprong vindt in die vijf jaar bezetting. Vijf jaar lang onderdrukt door een vreemde mogendheid; dat moet een ongelooflijke indruk maken. Het eerste wat loskwam na de oorlog was het overboord zetten van alles wat autoritair leek of bleek te zijn. God en de kerk inbegrepen. Er móesten ook dingen veranderen – dat was duidelijk – maar men is, naar mijn gevoelen, te ver gegaan. Het is het gevolg van het verdringen van een trauma van vijf jaar onderdrukking. Pas als de generaties die hier mee te maken hadden, zijn uitgestorven, is het mogelijk weer langzaam naar boven te klimmen. Ik denk dat het bijna zo ver is. Wat de verloedering betreft hebben we in ieder geval de bodem wel zo’n beetje bereikt.”

VIII

Gij zult tegen uw naaste niet vals getuigen

„Het is: de waarheid, de waarheid en niets dan de waarheid, maar niet noodzakelijkerwijs de hele waarheid. Er zijn wel eens dingen die je niet kunt vermelden. Dat is iets anders dan liegen. Ik heb nooit gelogen. Ik hecht aan betrouwbaarheid, aan eerlijkheid. Toen ik pas bezig was in de politiek moest ik belangrijke mensen voor bepaalde banen zoeken. Dan was het mijn gewoonte om tijdens het gesprek in mijn achterhoofd te houden of ik degeen tegenover me, in oorlogstijd aan boord wilde hebben. Dat is bij een kennismaking nog altijd mijn criterium.”

IX

Gij zult geen onkuisheid begeren

„In de oorlog ontmoette ik hier en daar wel eens een meisje met wie ik ging dansen of zwemmen, maar alles in het nette. Meer heb ik niet ondernomen. Misschien ook wel door tijdgebrek, ik weet het niet* Ik ben uiteindelijk pas op mijn 32ste getrouwd. Heel eenvoudig: ik was verliefd op haar en wilde met haar trouwen. Het is voor mij nooit moeilijk geweest om trouw te blijven. Er waren, zeker in de tijd dat ik minister-president was, wel eens meisjes die er niet afkerig van waren – dat is, op een gekke manier de uitwerking die macht op sommige mensen heeft; ze denken dat je allerlei toverkunsten kunt uithalen, ik zou het niet weten – maar ik was kennelijk niet aantrekkelijk genoeg om echt door te zetten want ik ben nooit in de problemen gekomen. Of misschien hebben ze aangevoeld dat ik er toch niet op in zou gaan. ”

X

Gij zult niet begeren wat uw naaste toebehoort

„Ik ben geen goudzoeker, het materiële interesseert mij niet. Ik wil graag een boterham en een glaasje jenever voor de avondtafel, dat is genoeg. Die bekendheid, daar heb ik ook niet om gevraagd. Ik ben in de politiek verzeild geraakt. Elke keer wilde ik er uit, maar het lukte gewoon niet. Ik heb in die tijd veel commentaar gehad, de linkse pers zag mij helemaal niet zitten. Ik was een ’prutser’. Dat kon me nooit zoveel schelen, maar ik moet eerlijk zeggen dat ik wel blij ben dat dit beeld een beetje is bijgesteld. Er valt niets te klagen, ik ben een tevreden mens. U heeft gelijk: ik ben nooit admiraal geworden. Vredeling (Pvda-politicus, overleden in 2007. Was van 1973 tot 1977 minister van defensie, AV) heeft wel eens gezegd: ’Je bent slechts kolonel, zal ik je tot admiraal benoemen?’ Het kon, titulair, maar ik zei: ’Dat is erg aardig van je, maar ik ben met God en met ere kapitein ter zee geworden en dat wil ik graag zo houden’.

Ik heb de zee altijd gemist. Als je in Nederland woont heb je geen idee hoe het firmament eruit ziet: alles is hier verlicht. Als het in de nacht onbewolkt is en nieuwe maan, dan weet je niet wat je ziet, zo mooi. Dichter bij God kun je volgens mij niet komen. Eén zo’n sterrennacht is mij meer waard dan al dat geknutsel aan de wal.”

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden