Overal gisten opstand en onafhankelijkheidsdrift
Jonge Britse historicus beschrijft de wereld van 1956
1789, 1848, 1917 en 1968 gelden als revolutionaire jaren bij uitstek. De jonge Britse historicus Simon Hall laat met '1956. De wereld in opstand' overtuigend zien dat er nog best een roerige periode van 365 dagen aan dit rijtje mag worden toegevoegd. Ruim een decennium na afloop van de Tweede Wereldoorlog leek het wel alsof overal het oproer kraaide.
Kolonies eisten autonomie op. Ghana mocht van de Britten onder leiding van Kwame Nkrumah vooropgaan in de weg naar onafhankelijkheid. Noordelijker op het Afrikaanse continent, in Algerije, leidde het vooruitzicht van een mogelijke afkoppeling van het Franse moederland tot een slepend en bloedig conflict tussen Algerijnen en kolonisten. Zuid-Afrika maakte ondertussen zijn apartheidssysteem nog wat strikter en zette de zwarte leiders, onder wie Nelson Mandela, vast op verdenking van hoogverraad.
De onafhankelijke en eigenzinnige koers van de Egyptische leider Gamal Abdel Nasser irriteerde het Westen. Toen hij het Suezkanaal nationaliseerde, gooiden Londen en Parijs het op een achteraf nogal doorzichtig akkoordje met Israël om de omhoog geklommen kolonel een lesje te leren. Ze vielen in hun eigen zwaard. De Suezcrisis wekte vooral wereldwijde woede en onbegrip, en de Britten en Fransen werden openlijk tot de orde geroepen door hun machtige bondgenoot, de Verenigde Staten.
Sovjetleider Nikita Chroesjstjov stootte tijdens een rede voor het congres van de communistische partij van de USSR zijn voorganger Jozef Stalin van zijn voetstuk. De wandaden van de 'Vader van het Volk' werden opgesomd. Het leidde tot veel verwarring in de Sovjet-Unie en de landen die in Moskous invloedssfeer lagen. Polen en Hongarije tastten af of ze wellicht het juk van de grote, alwetende broer konden afschudden. De gebeurtenissen in Polen vervulden de machthebbers in het Kremlin al met afschuw, om maar niet te spreken over de regelrechte opstand in Hongarije. Die werd uiteindelijk in bloed gesmoord.
Een tweemotorig plezierjacht zette een groepje rebellen af op een Cubaans strand. Hun landing en poging tot omverwerping van de regering-Batista liep uit op een fiasco. Maar de mannen, onder wie de gebroeders Castro en de jonge Argentijnse arts Che Guevara, likten hun wonden, herpakten zich en wisten met een volhardende guerrillaoorlog drie jaar later alsnog hun doel te bereiken.
De strijd van Afro-Amerikanen voor hun burgerrechten won aan momentum mede dankzij Rosa Parks, de vrouw die eind 1955 had geweigerd om op te staan voor een blanke medepassagier. De jonge dominee Martin Luther King trad steeds nadrukkelijker naar voren als zwarte leider. Aanvankelijk was hij nog van mening dat 'een beetje bloedvergieten' geen kwaad kon. Naarmate de tijd vorderde, raakte hij meer overtuigd van 'de kracht van geweldloosheid'. Maar juist de campagnes volgens dat principe maakten de rabiate tegenstanders van opheffing van segregatie alleen maar verbetener.
Nieuwe muziek gaf jongeren een eigen wereld en stem. Volwassenen vreesden dat rock-'n-roll de jeugd regelrecht naar de afgrond sleurde. Het Amerikaanse weekblad Time schreef vol afschuw over "zangers die wild met hun lichaam schudden en vrijwel onzinnige teksten krijsen of idiote hillbilly-klanken uitbraken".
Er verschijnen met enige regelmaat non-fictieboeken die de gebeurtenissen in een jaar bij elkaar vegen en daar dan het etiket 'historisch' en 'wereldveranderend' op plakken. In de recente jaaroverzichten gebeurde dat ook met 2015. Hoe gerechtvaardigd dat was, weten we pas als we genoeg afstand in tijd hebben voor een werkelijke weging. In het geval van 1956 kan niemand bestrijden dat Hall een periode van betekenis te pakken heeft.
Elk hoofdstuk neemt de schrijver de lezer mee naar een andere roerige hoek van de wereld. Het boek maakt goed duidelijk dat de wereld zestig jaar geleden al een beetje een dorp was. Ontwikkelingen op de ene plek konden rechtstreekse gevolgen hebben voor de situatie in heel andere delen van de wereld. Terugkijkend op 1956 concludeerde Martin Luther King: "Het onafhankelijkheidsstreven in Afrika, Hongarije's strijd op leven en dood tegen het communisme, en de enorme vastberadenheid waarmee zwarte Amerikanen ijveren voor gelijke burgerrechten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden."
De mensen die om hervormingen riepen, rebelleerden en in opstand kwamen inspireerden elkaar, ook al zaten er soms duizenden kilometers tussen hen. Machthebbers kregen het benauwd, maar profiteerden soms ook slim van de schijnbaar alom aanwezige onrust. Chroesjtsjov benutte de internationale ophef over de Suezcrisis om genadeloos af te rekenen met de Hongaarse opstandelingen.
Tegelijkertijd komt in Halls soepel geschreven boek scherp naar voren dat de supermachten van de Koude Oorlog in 1956 zich steeds duidelijker bewust werden van de beperkingen van hun macht. De neiging tot optreden of ingrijpen werd bij nadere overweging nogal eens onderdrukt. De VS en de Sovjet-Unie beschikten weliswaar over grootse middelen, maar vochten ook een imago-oorlog uit. Ze dienden te waken over het morele leiderschap binnen hun bondgenootschappen.
En hun leiders waren uiteindelijk gewoon mensen, overdonderd door de snel opeenvolgende gebeurtenissen. Chroesjtsjov werd tijdens de discussies binnen het politbureau over de houding van Moskou tegenover de rebellerende Polen en Hongaren verscheurd door twijfel en veranderde geregeld van standpunt.
Het ontbrak de Amerikaanse president Dwight D. Eisenhower soms aan leiderschap. Een "geweldige generaal en een goed, fatsoenlijk mens", oordeelde Roy Wilkins, een van de leiders van de burgerrechtenbeweging National Assocation for the Advancement of Colored People (NAACP) in zijn memoires over Eisenhower. Over diens optreden als president tegen tegenstanders van het opheffen van rassenscheiding in de Verenigde Staten was Wilkins minder te spreken. Als Eisenhower "in de Tweede Wereldoorlog net zo hard had gestreden als hij streed voor de burgerrechten, dan zouden we nu allemaal Duits spreken."
1956 was het jaar van Eisenhowers herverkiezing. Maar er speelde meer mee bij zijn onwil om met zijn persoonlijk gezag naleving van de grondwet in afzonderlijke staten af te dwingen. Hij geloofde niet dat je een historisch gegroeide mentaliteit bij toverslag kon veranderen.
In het oog van de storm zal het ook niet altijd duidelijk zijn geweest, wat er nu precies gebeurde. Eind 1956 zinspeelde The New York Times op die onduidelijkheid. Wat 1957 ging brengen, liet zich niet voorspellen. "We kunnen slechts onze moed en wijsheid verzamelen en voorwaarts gaan", concludeerde de krant aan het einde van een turbulent en onvergetelijk jaar.
Simon Hall: 1956. De wereld in opstand. Vert. Fred Reurs. Unieboek / Het Spectrum; 502 blz. euro 29,99
undefined