Over verschijningen
Volgelingen van Jezus hebben verklaard dat zij hem na zijn dood hebben gezien. Of de berichtgeving daarover een nauwgezette beschrijving van die wondere ervaringen geeft of er een literaire inkleding van is, daarover wordt verschillend gedacht. Erg belangrijk is het niet. Zoveel is zeker: wij hoeven aan de oprechtheid van die eerste getuigen niet te twijfelen, waarom zouden wij? Wij kennen het verschijnsel bovendien ook ten onzent en tot op de huidige dag.
De volgelingen van Jezus wisten niet wat hun overkwam, zij geloofden hun ogen en oren niet. Ook mensen in onze dagen worden erdoor overrompeld, wanneer op klaarlichte dag of 's nachts - al of niet in een droom - hun gestorven geliefde plotseling voor hen staat en tot hen spreekt. In de loop der jaren hebben velen mij van zo'n verschijning deelgenoot gemaakt. Ter illustratie en met toestemming schrijf ik een deel van een brief voor u over:
,,Of er een opstanding is of een leven na de dood 'in de hemel', zoals ik als kind geleerd heb, weet ik of geloof ik niet. Wel weet ik dat de dood niet het einde is. Het lijkt wat tegenstrijdig, merk ik. Zoals je misschien nog weet is Roel vorig jaar op Hemelvaartsdag gestorven. Dat paste bij hem, denk ik nu. 's Avonds lag ik in bed, maar kon niet slapen. Hoewel ik bijna drie maanden lang wist dat Roel zou sterven en de laatste weken gehoopt had dat het gauw zou gebeuren, kon en wilde ik niet accepteren dat Roel dood was. Nooit meer zijn arm om me heen, geen 'm'n lieve schat' horen, altijd alleen . . . Ik wilde helemaal niet alleen verder leven en was wanhopig, leeg en ontzettend alleen, ondanks het feit dat de kinderen in andere kamers in huis sliepen.''
,,Opeens was er een licht in de kamer, voor de kastenwand, in deze vorm: (hier staat een kleine tekening van een boog met een stralenkrans eromheen. tL) Het was een fel, stralend licht. In dat licht stond Roel, hij straalde blijdschap uit en lachte naar mij. Hij droeg de kleding die hij aanhad in de kist. Ik werd bang, deed het licht aan. Roel was weg. Even later kwam hij weer, midden in het licht. Hij zei niets, keek alleen heel lief naar me en lachte blij. Weer deed ik de lamp aan en Roel verdween. Ik sliep niet, ik droomde niet en ik wist tegelijk dat er iets gebeurde wat niet kon. Ik was er blij mee én het maakte me bang. Dan, voor de derde keer 'verscheen' Roel. Ik keek en wilde dat hij daar, in dat licht, bleef staan. Hij verdween. Toen ik het de volgende morgen tegen de kinderen vertelde, zei Erik: Pap wilde je laten zien hoe gelukkig hij nu is.''
Ervaringen als deze brengen de ontvangers ervan - onbekend met het verschijnsel - niet zelden in verwarring. Hebben zij het contact met de werkelijkheid verloren? Zijn ze inderdaad 'gek van verdriet?'
Tegelijk bieden de beelden troost: even, heel even was je geliefde weer in het land der levenden. En, al was het pijnlijk om weer uit de illusie te ontwaken, je kunt je tegelijkertijd koesteren in de gedachte dat het wel eens waar zou kunnen zijn, wat het geloof ons voorhoudt: dat we aan de overkant van het graf bij God geborgen zijn.
Je zou - zeker aanvankelijk - zweren dat je gestorven geliefde daar echt stond en sprak. Het overkomt je en het moet iets van gene zijde zijn, want zelf ben je volstrekt leeg. Vult die leegte zich plotseling met licht en met woorden van licht, dan moeten die wel 'van de overkant' komen. Maar dan is er dus ook een overkant. Dan was het niet dwaas van de Makkabeeënmoeder om te geloven dat niets haar ter dood gebrachte zonen zou kunnen scheiden van de liefde van God; dan was het niet dwaas van Jezus om in een zelfde godsvertrouwen de dood tegemoet te zien; dan was het niet dwaas van ons voorgeslacht om hen in dat geloof te volgen.
Later slaat weer de twijfel toe, zo gaat dat in geloof, weten doen we nu eenmaal niets. Was die verschijning niet toch de vrucht van een overspannen ziel? Waarom zijn die verschijningen anders opgehouden? Je geliefde weet hoe je naar zijn wederkomst uitziet, waarom verschijnt hij dan niet meer, waarom doet hij er verder het zwijgen toe? Nadat de discipelen hun eerste verdriet verwerkt hadden en niet meer zo in schuld en schaamte gevangen zaten, was Jezus ook met verschijnen opgehouden. Was het - onbewust - toch wensdenken dat je die beelden en stemmen ingaf?
Een bange vraag voor velen. Stel je voor dat het inderdaad wensdenken is. Dan is alle geloof misschien wel wensdenken. Dan is het geen geschenk van Boven, dan maken we het hier beneden zelf.
Het was voor mij een verademing van een wijs en gelovig priester te leren dat geloof inderdaad vrucht van ons wensdenken is. En dat daar niets mis mee is. Want wie zal kunnen ontkennen dat ons wensdenken niet ergens op slaat?
Ik fantaseer mij een God. Wie zegt dat God mij die fantasie niet heeft ingegeven? Geen projectie zonder injectie. De gelovige weet niets, maar de ongelovige weet ook niets. Dat onze gestorvenen bij God geborgen zijn, is mijn diepe wens. Die wens is de vader van de gedachte, dat weet ik. Ik geloof in een Vader die diezelfde wens in gedachten heeft.
Dat geloof ligt diep in de kom van mijn ziel. Een geschenk van gene zijde is het. En wie weet, wanneer ooit mijn geliefde mij ontvalt, wordt uit dat geloof een visioen geboren. Ik zal het als een geschenk van Boven aanvaarden. Het zal een allerpersoonlijkste en intieme verbeelding en verwoording zijn van het geloof waarin Israël ons is voorgegaan.