Oude glorie
In mijn achtertuin, te weten het Amsterdamse Museumplein, staat een nep-ophaalbrug, wit, smetteloos. Het ding staat vol met toeristen, want daar is hij ook voor bestemd, ze duwen elkaar er bijkans van af om het beste plekje te krijgen. Wij Amsterdammers komen er niet, want we weten de echte Magere Brug wel te vinden en fietsen daar graag over, opgelucht dat we de binnenstad weer achter ons kunnen laten. Die nep-ophaalbrug gaat nooit open en ook schaatsen er geen schaatsers onderdoor van de aanpalende ijsbaan, die er ook alleen voor het gezicht lijkt te zijn.
Je vraagt je af wat al die toeristen er eigenlijk aan vinden en waarom ze zichzelf er met hun mobieltjes, die oogjes op stelen, zo nodig op moeten fotograferen. Want in al die wereldsteden waar ze de afgelopen tijd geweest zijn met hun stedentripjes, Parijs, Londen, New York, Boedapest, Krakau, vind je hetzelfde meubilair: nepbruggen, levende standbeelden, straatartiesten die op een accordeon de Toccata van Bach spelen. Niet alleen de winkels zijn overal hetzelfde, H&M, Starbucks, Ecco, ook de versiering komt uit een en hetzelfde pakhuis.
Toch hollen de Japanners, Italianen en Amerikanen erop af alsof het allemaal ieder moment voor hun ogen kan verdwijnen (was het maar zo!) en vragen ze je om een foto van hun hele groepje te maken of ze proppen hun vriendin in het oog van de A in de bevreemdende slogan 'I Am sterdam'. Jazeker, we zijn er geweest, Amsterdam, fun man! Je zou zeggen dat inmiddels een grote gaap door al die wereldsteden trekt, overal hetzelfde, Magere Hein op het stadsplein, Bach for the Millions, quasiburchten en -bruggen, riksja's. Dat ze de boel alweer aan het inpakken zijn, als kermisklanten die weten dat het tijd is om naar de volgende negorij te vertrekken. Maar nee, de zucht naar nep en quasi-retro schijnt nog lang niet bevredigd en de hete adem van andere wereldsteden kan kennelijk niet worden genegeerd.
Terwijl ik door mijn achtertuin fiets, vraag ik me af hoe het zou wezen als Amsterdam als eerste het toeristische boetekleed zou aantrekken en al die kitsch als wisselaars de tempel uit zou jagen, de grachten in: weg ermee! Als onder die dichtgepleisterde laag 21-ste-eeuwse namaak het origineel weer tevoorschijn kwam. Zouden de toeristen dan en bloc wegblijven (ook niet erg), of zouden ze juist toestromen, op zoek naar al dat echte, waar de binnensteden van Londen en New York het niet bij halen?
Maar niemand durft de herstelwerkzaamheden aan, lijkt het: niet langer doedelzakspelers op de Dam maar het aloude duivenvoeren, het Rijks een museum in plaats van de achtergrond van een ophaalbrug van bordkarton, niet schaatsen maar wandelen op het Museumplein. En daarna Londen en Parijs in de oude authentieke glorie herstellen, New York! Nee hoor, bang om de vooruitgang die achteruitgang is tegen te houden.
Enfin, zo fiets ik half in mijzelf grommend van de binnenstad naar mijn huis met in mijn hoofd die lijfspreuk van ras-Amsterdammer Gerbrand Adriaenszoon Bredero: 't Kan verkeren'. En die andere: 'Hoop doet leven.'
undefined