Op kunstmatig rif is het prettig nestelen
Kleine zeedieren en -planten voelen zich thuis op funderingen van olieplatforms en windmolens, vond marien bioloog Joop Coolen. ‘Ze zijn goed voor de soortenrijkdom.’
Nu kiezen. Een bezoek aan een windmolen op zee, of aan een offshore olieplatform? Welk mens opteert er niét voor de ‘schone’ optie? Maar dan mosselen, zeeanemonen en mosdiertjes: die discrimineren niet tussen schone en vuile energie. Een ijzeren paal, of die nu een windturbine staande houdt of een platform, beschouwen zeewezens als een fijne stek. Ideaal om te nestelen.
Staalconstructies in zee blijken op meerdere manieren van grote waarde, ontdekte promovendus Joop Coolen van Wageningen University. “Deze kunstmatige riffen komen de soortenrijkdom ten goede”, zegt de marien bioloog op de vestiging van Wageningen Marine Research in Den Helder. “De constructies kunnen helpen bij de verspreiding van soorten. Het zijn veilige havens, mooie tussenstations om rustig voort te planten.” Vissers komen er niet. Nog een voordeel voor aangroeiende schelpen, zegt Coolen: hoog op een paal komen minder rovers om je op te eten.
Kleurrijke taferelen
Coolen laat wat foto’s zien uit zijn proefschrift. Hij staat er zelf op, al is hij onherkenbaar in duikpak met grote bril. Hij zwemt tussen de stalen ‘frames’ die in zijn promotieonderzoek centraal stonden. Ze zijn begroeid met allerlei waterplanten en beestjes. Spetterende, kleurrijke taferelen. “Jammer, deze foto heb ik per ongeluk in zwart-wit af laten drukken”, zegt de bioloog. Hij wijst op een doffe afdruk. Maar gelukkig is op alle foto’s duidelijk te zien wat Coolen doet. Hij schraapt van de aangroei, neemt monsters af. Met een soort onderwaterstofzuiger gaat dat in potjes. Klaar om aan wal te brengen, voor determinatie en onderzoek.
“Het duikwerk was een deel van mijn promotieonderzoek”, zegt Coolen. “En ook het meest enerverende gedeelte”, lacht hij. Want om te onderzoeken wat een kunstrif precies betekent voor onderwaterwezens, deed hij vooral veel data-onderzoek. De bioloog vergeleek gegevens van een kunstrif met de aanwezigheid en verspreiding van soorten.
Hij stuitte op een verband. Coolen zag dat de diepe delen van metaalconstructies in zee aardig lijken op natuurlijk steenrif, wat soortengemeenschap betreft. “Er is bijvoorbeeld veel aangroei van hydroïdpoliepen. Dat zijn een soort onderwaterstruikjes waar andere kleine soorten tussen kunnen groeien.” Hoger, dus dichter onder het wateroppervlak, vond Coolen vooral mosselen. “Die aangroei kun je het meest onnatuurlijk noemen. Want in het Nederlandse deel van de Noordzee, weg van de kust, hebben we niet zulk ondiep water. Aangroei hoog in zee bestaat van nature niet.” Verschillende soorten doen daarom hun voordeel met de palen van de pakweg 1500 windmolens en 1400 olie en (vooral) gasplatforms.
De promovendus trof bij een offshore platform ook de Japanse dansmug aan. Een verrassing. “Die komen normaal niet voor zo ver op zee.” Maar de mug blijkt goed te gedijen in het gespetter van de golven die tegen het staal aanslaan. “In die ‘splash’ legt het beest zijn eitjes, daar zitten de larven.”
Nieuwe mosdiersoorten
Verder vond de marien onderzoeker nog nieuwe soorten mosdieren. Een soort zeepokken, minuscule organismen van nog geen millimeter groot. Daar bestaan honderden soorten van. Het zou kunnen, zegt Coolen, dat de nu ontdekte mosdieren er al zaten. Maar er moet wel iemand zijn die dat vaststelt. “Het is maar een minikorstje. Je moet het wel héél leuk vinden om dat mee naar huis te nemen en dan onder je microscoop te bekijken. Gelukkig werkte er een studente aan ons onderzoek die er veel plezier in had.”
Als professioneel duiker onderzocht Coolen al eerder de aangroei op scheepswrakken. Jaarlijks gaat hij mee met duiktrips van de stichting ‘Duik de Noordzee schoon’. “Op zo’n wrak vind je na een uur zoeken met geluk vijftien kleine mosseltjes. De theorie is: ze worden op de bodem massaal weg gegeten door zeesterren. In zijn promotieonderzoek naar de palen van windturbines en platforms bleek dat ze daar wel de kans krijgen om te groeien. “Zeesterren kunnen er lastig komen.”
Funderingen in zee laten staan?
Is het denkbaar dat staaldelen niet meer uit zee worden verwijderd, nu blijkt dat flora en fauna baat hebben bij draagconstructies van olie- en gasplatforms en windparken? Fossiele energiebedrijven, die komende jaren honderden platforms uit gebruik nemen, hebben er wel oren naar. Ontmanteling kost ze veel geld. De wet is helder: bedrijven moeten hun installaties weghalen als ze hun activiteiten staken. Ook voor windparken geldt een ‘opruimplicht’.
Offshore olie- en gasbedrijven, medefinanciers van het promotieonderzoek van marien bioloog Joop Coolen, zien aanleiding om politiek Den Haag te vragen te overwegen de constructies in zee te laten staan. Energiebedrijf Engie, dat onderwaterbeelden aanleverde, oppert om de fundering van twee oude platforms vijftien jaar te laten staan, bij wijze van proef. “Op basis van mijn onderzoek zeg ik: een interessant pleidooi”, zegt Coolen. “Ik stel me als wetenschapper neutraal op.”
De politiek moet met van alles rekening houden bij het opstellen van regels voor onderwaterconstructies. Veiligheid bijvoorbeeld. Vissers en scheepvaartorganisaties willen vrij varen. En milieu¬organisaties zijn principieel voor de opruimplicht. Plannen van de olie- en gasector voor ‘hergebruik’ van oude platforms mogen geen excuus zijn voor bedrijven om ‘hun rommel niet op te ruimen’, stelt Greenpeace.
In Schotland wordt al gediscussieerd over het al dan niet verwijderen van stalen constructies. En rond de Golf van Mexico is ‘Rigs to Reefs’ actief. Die club doneeert oude installaties aan de overheid. Met de funderingen wordt nieuw rif gecreëerd.
Herstel van het oesterrif
Het mooiste, zegt Coolen, zou het zijn als er werk wordt gemaakt van het herstel van het natuurlijke oesterrif. “Dan hebben we het kunstmatige rif helemaal niet¬nodig.” Het natuurlijke oesterrif van 30.000 vierkante kilometer, boven de Wadden, is volledig weggevist in de negentiende en begin twintigste eeuw. “Vooral voor de oestervangst”, weet hij. “Het was het voedsel van de armen. Spotgoedkoop. Alleen in Londen at men halverwege de eeuw 700 miljoen oesters per jaar. Dat is vijftig keer zoveel als alle oesters die we nu over de hele wereld jaarlijks produceren.”
Het natuurlijke rif herstellen is moeilijk, zegt de marien bioloog. Het blijft zijn droom, maar Coolen weet dat de oester moeilijk te herintroduceren is. Ze wisselen van geslacht en planten zich moeizaam voort op een nieuwe plek. “Je hebt er eigenlijk 10 miljoen in één keer nodig, tien keer de jaarproductie van Nederland. En iedereen weet: ze zijn duur tegenwoordig.”