Oost-Europa verzet zich tegen korting EU-gelden
De Europese Commissie wil Oost-Europese landen dwingen in de pas te lopen. Dat kan eurosceptici in de kaart spelen.
Brussel zoekt bewust de confrontatie met ons. Dat is het overheersende gevoel in Oost-Europa nadat de Europese Commissie vandaag de nieuwe subsidieplannen voor de lidstaten uiteenzette. Waar al voor gevreesd werd in Warschau en Boedapest, is gebeurd: Oost- en Centraal-Europese lidstaten moeten flink inleveren.
De zogenoemde Visegrad-landen - Hongarije, Tsjechië, Slowakije en Polen - krijgen vanaf 2021 bijna een kwart minder EU-geld. Dat accepteren we niet, was de eerste reactie van de Poolse premier Mateusz Morawiecki. Dat betekent dat de onderhandelingen over de nieuwe verdelingen veel tijd in beslag gaan nemen omdat alle lidstaten moeten instemmen.
De Europese Commissie verdedigt de plannen met het argument dat de economie in de voormalige communistische landen sinds de toetreding in 2004 spectaculair is gegroeid. De subsidies kunnen daarom beter gaan naar landen die dat economisch harder nodig hebben: Spanje, Italië en Griekenland. In Polen is het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking bijvoorbeeld al groter dan dat in Griekenland.
Onderaan de ranglijstjes
“We worden inderdaad rijker”, gaf de Poolse minister van economische zaken, Jerzy Kwiecinski eerder al toe. “Maar we hebben nog een lange weg te gaan.” Hij wijst op de verschillen tussen Polen in de stad en op het platteland. Het gemiddelde inkomen van de Pool bungelt nog altijd onderaan de EU-ranglijstjes.
Toch is de economische onderbouwing niet het belangrijkste bezwaar van de Oost-Europeanen. Wat hen pas echt tegen de borst stuit is het feit dat de Europese Commissie hen bij de verdeling van het geld ook afrekent op het gebrek aan inzet om klimaatverandering tegen te gaan en de weigering om vluchtelingen op te vangen. Ook kunnen lidstaten gekort worden op subsidies als de onafhankelijkheid van de rechtsstaat in het geding komt.
Het zijn onderwerpen waar Oost-Europese landen slecht op scoren. Om te beginnen met de opvang van migranten. Hongarije, Slowakije, Polen en in mindere mate Tsjechië, hebben zich altijd verzet tegen een verplichte verdeelsleutel van vluchtelingen over de Europese lidstaten. Hongarije en Slowakije spanden zelfs een zaak aan bij het Europese Hof van Justitie, die ze vervolgens verloren.
De Hongaarse premier Orbán maakte een maand geleden van ‘migranten’ zijn belangrijkste verkiezingsthema. Vandaag kondigde hij zelfs een verregaande wet aan die erop neerkomt dat mensen of maatschappelijke organisaties die niet-gedocumenteerden helpen, kunnen rekenen op gevangenisstraf.
Tegen de borst stuiten
Dit soort beleid stuit de EU tegen de borst. De Unie zoekt naar manieren om hiertegen op te treden. Dat deed de Commissie eerder toen het artikel-7 inzette tegen Polen. Onder die procedure kan een lidstaat binnen de Unie het stemrecht tijdelijk worden ontzegd als het de democratie of rechtsstaat schendt. Polen deed dat volgens de Commissie omdat rechters zo’n beetje onder de controle van de regering werden geplaatst.
Maar die artikel-7-procedure is lastig omdat alle lidstaten moeten instemmen. Vandaar dat de Commissie nu een financiële ‘straf’ voorstelt mochten de democratie en de rechtsstaat in het geding komen. “Een machtsmiddel”, zei de Poolse minister van Europese Zaken, Konrad Szymanski, vorige week. Hij betwijfelt of het strookt met het EU-verdrag.
Uiteindelijk blijft de vraag: werken de drukmiddelen die de Europese Commissie nu inzet? Veel Oost-Europeanen betwijfelen het. Er is een praktisch bezwaar. Wellicht is de conservatieve PiS-partij over een paar jaar niet meer aan de macht in Polen, terwijl het korten op subsidies pas in 2021 aan bod komt. De volgende regering moet er dan mee dealen. Maar de oppositie vreest een ander effect: deze maatregel voedt het anti-EU-sentiment in de Oostelijke lidstaten en dat speelt populisten als de Hongaarse Orbán en de Poolse Kaczynski alleen maar in de kaart.