Opinie
Onwetendheid over orgaandonatie bij Nederlandse moslims
Nederlandse moslims staan minder vaak organen af dan andere gelovigen. Ze twijfelen of het wel mag van hun godsdienst. Arabische publicaties erover kunnen ze niet lezen.
De levensbeschouwelijke overtuiging geeft de doorslag bij het al dan niet afstaan van organen na de dood, blijkt uit een onlangs uitgebrachte studie naar orgaandonatie door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het CBS onderzocht in hoeverre iemands religie, opleidingsniveau, herkomst, leeftijd, gezondheid en geslacht van invloed is op de bereidheid om organen af te staan en/of te ontvangen.
In het onderzoek staat dat gelovigen over het algemeen, de gereformeerden uitgezonderd, minder vaak bereid zijn om hun organen na de dood af te staan dan niet-gelovigen. De moslims kwamen er in het onderzoek het slechtst van af. Van die bevolkingsgroep is slechts 27 procent bereid organen af te staan tegenover 61 procent van de niet-religieuzen en 55 procent van de gereformeerden.
Dertien procent van de moslims wil ook geen donororgaan ontvangen, tegenover 5 procent van de andere Nederlanders. Het CBS-onderzoek bevestigt het heersende negatieve beeld over moslims en orgaandonatie dat dateert uit de jaren negentig.
Om de negatieve houding over orgaandonatie onder moslims in Nederland op constructieve wijze aan te pakken, moet er aandacht besteed worden aan zowel de religieuze als de sociale aspecten van deze problematiek.
Daarvoor is allereerst een goed inzicht in het functioneren van 'religieuze autoriteit' in de islamitische traditie nodig. In de islam ontbreekt een centraal leergezag. Men mag er dus niet van uitgaan dat een 'officiële' verklaring van een bepaalde islamitische geestelijke of een religieus orgaan een einde zou kunnen maken aan de twijfels die moslims hebben over orgaandonatie.
Moslimgeleerden ontlenen hun invloed op de individuele moslims aan de overtuigingskracht warmee zij hun religieuze adviezen (fatwa's) formuleren. Dit geldt vooral voor moslimjongeren in het Westen die zich niet vasthouden aan een bepaalde school of een specifieke moslimgeleerde. Zij kijken meestal kritisch naar verschillende opvattingen binnen de islam en volgen het in hun ogen meest overtuigende vertoog.
Een summier geschrift waarin staat dat de meerderheid van de moslimgeleerden geen bezwaar heeft tegen orgaandonatie spreekt moslimjongeren nauwelijks aan. Zij zijn nieuwsgierig naar de islamitisch-ethische overwegingen bij verschillende onderwerpen die te maken hebben met orgaandonatie.
Ze willen bijvoorbeeld meer weten over de hersendood en of de criteria voor hersendood aanvaardbaar zijn vanuit een islamitisch oogpunt. Hetzelfde geldt voor andere concepten zoals de integriteit van het lichaam en in hoeverre een mens mag beslissen over het eigen lichaam na de dood.
Een andere belangrijke kwestie waar moslims in het Westen mee worstelen, is de donatie van organen aan niet-moslims en het ontvangen van donororganen van niet-moslims. Sommige moslims vragen zich bijvoorbeeld af: als mijn orgaan naar een alcoholist of een islamhater gaat, ben ik dan in het hiernamaals aansprakelijk voor de zonden die zijn begaan met mijn orgaan?
Al deze vragen zijn uitvoerig behandeld in de islamitische traditie 1950. Er zijn ook raden, in de islamitische wereld en in Europa, die deze vragen hebben behandeld aan de hand van bijdragen van vooraanstaande religieuze geleerden en artsen. Uit hun publicaties blijkt dat de islam positief staat ten opzichte van orgaandonatie, ook aan niet moslims.
Het probleem is dat deze publicaties nauwelijks toegankelijk zijn voor moslims in het Westen doordat zij in het Arabisch zijn en te specialistisch. Het toegankelijk maken van deze uitvoerige discussies kan de Nederlandse moslims helpen.
Het CBS-onderzoek leert dat hoogopgeleiden vaak een positievere houding hebben tegenover orgaandonatie dan laagopgeleiden. Datzelfde geldt voor gezonde mensen versus mensen met gezondheidsproblemen.
Die verklaren mede de afwijzende houding van moslims in Nederland. Allochtone jongeren, onder wie moslims zijn minder succesvol in middelbaar en hoger onderwijs dan autochtone jongeren. En uit het Nationaal Kompas Volksgezondheid bleek twee jaar geleden dat "de gezondheid van allochtonen over het algemeen minder goed is dan die van autochtone Nederlanders".
De problematiek van orgaandonatie en moslims in Nederland is dus multidimensionaal van aard. Een simplistische aanpak hiertegen zal zeker niet helpen. Er moet niet alleen gekeken worden naar de religieuze overtuigingen van de moslims maar ook naar hun sociaaleconomische positie in de samenleving.
En moslims moeten niet benaderd worden als louter religieuze wezens die op een simplistisch religieus ja of nee zitten te wachten. Het brede scala aan diverse opvattingen, inclusief de ethische overwegingen daarvan, moet zo objectief mogelijk aan hen gepresenteerd worden. Zo kan deze bevolkingsgroep effectief gemobiliseerd worden voor orgaandonatie.
undefined