Ontstaan van 'patrijspoort' toch niet helemaal onbekend?
'Herkomst onbekend' meldt Van Dale bij patrijspoort, een woord dat in geen enkele taal zijn gelijke vindt (het Afrikaans, waarin het een leenwoord is, uitgezonderd). Een lezer nam met die onbekendheid geen genoegen. Via een neef, oud-kapitein op de Rotterdam, en een van diens vrienden belandde hij bij het informatieblad van het Vlaamse Instituut voor de Zee.
Dit tijdschrift, De Grote Rede geheten, bleek de kwestie weliswaar niet helemaal te hebben ontraadseld, maar opperde wel een grondiger gedocumenteerde theorie dan de etymologische woordenboeken.
Heel kort samengevat: vermoedelijk al vóór 1500 ontstond patrijsgat als synoniem van henne(n)gat, de opening waar de roerpen van een schip doorheen steekt. Beide woorden moeten berusten op een vergelijking van dat gat met de opening van de eileider van een kip of patrijs, waaruit de eieren tevoorschijn komen.
Patrijsgat verloor de concurrentie met het nog steeds gangbare henne(n)gat. Maar het leverde wel inspiratie voor de vorming van patrijspoort (met poort in de nu verouderde zin van '(aars)gat').
Patrijspoorten waren er al in de achttiende eeuw in twee soorten. Het konden kajuitraampjes op schepen zijn, maar ook luchtgaten in de 'batterijpoorten' van oorlogsschepen. Batterijpoort staat niet in Van Dale, maar moet als synoniem van geschutpoort al eeuwen in gebruik zijn.
Welnu, het lijkt aannemelijk dat voor patrijspoort zowel patrijsgat als batterijpoort model heeft gestaan. Aan het eerste woord zouden we dan patrijs danken en aan het tweede poort.
undefined