Nooteboom heeft alle tijd
Een verademing, de nieuwe Cees Nooteboom. Of hij nu schrijft over zijn yucca, over Samoa, of over de tijd dat hij liftend door Italië trok, elke zin ademt rust en ruimte.
Cees Nooteboom: Rode regen Atlas, Amsterdam/Antwerpen. ISBN 9789045000794; 223 blz. euro 18,50
Een mooi leven rijst op uit ’Rode Regen’ de nieuwe essaybundel van Cees Nooteboom. In deze in acht hoofdstukken opgedeelde bundel neemt de schrijver de lezer mee zijn wereld in, zoals hij dat als schrijvende reiziger zo vaak deed, en ’Rode Regen’ ademt nog meer dan anders de rust van reminiscenties die iedere urgentie ontberen. Een verademing, deze bundel.
Nooteboom waadt door zijn herinneringen alsof het een ongevaarlijke stroom is en hij alle tijd heeft om de overkant te bereiken. De schrijver mengt belevenissen van vijftig jaar terug met indrukken van nu, en onbekende plekken aan de andere kant van de wereld (Tonga, Samoa) met toegankelijkere locaties als de Provence en Italië.
„Tijd bestaat eigenlijk niet” constateert hij in een van de laatste essays verheugd, als hij op het eiland Tonga in de Grote Oceaan precies op de scheiding tussen twee tijdzones belandt. En hoewel hij zich dan toch nog niet rijp acht voor zo’n bestaan op één plek, ver van al die andere geliefde plekken die hij weer zou willen bezoeken, zou je het hem wel toevertrouwen.
Wie zo nabij geuren, kleuren en belevenissen van lang geleden of ver weg weet op te roepen, moet welhaast ook tegen het grote niets van een archaïsch koninkrijk in de Grote Oceaan bestand zijn.
In de eerste hoofdstukken verhaalt de schrijver over Menorca, het eiland voor de Spaanse kust waar Nooteboom en zijn vrouw – fotografe Simone Sassen –` de helft van het jaar wonen en Nooteboom zelf al veertig jaar komt. De schrijver vertelt over palmen, pijnbomen en fretzes, maar ook over de Spaanse verslaving aan lawaai en het schelle stemgeluid van de buurvrouw. Hij vertelt over Vleermuis, de van de eerdere Ierse bewoner geërfde kat, wier gedachten en reacties de schrijver vergeefs peilt.
Hij vraagt zich af waar de kat haar stiptheid in verdwijnen en verschijnen op baseert, maar ook hoe zij de halfjaarlijkse afwezigheid van haar verzorgers verdraagt. Het lijkt haar niet te deren. Zoals ook de rest van het eiland (de buren, de postbode) zich onberoerd toont door aankomst en vertrek van de buitenlanders.
Anders is het met zijn Spaanse tuin die in een later hoofdstuk aan bod komt. De tuin toont zich wél verongelijkt en wreekt zich, zo meent de schrijver: „De eerste weken moet je de wrok vanwege de verlating over je heen laten komen, je moet de ficus een pot met meer ’lebensraum’ geven, een paar grote stenen aanslepen en er een stapel van maken om een van de drie stammen van de yucca opnieuw te stutten die uit wraak gewoon op de grond is gaan liggen en daar zijn witte torenbloesem uitstrekt om mij belachelijk te maken.” Prachtig.
In de volgende delen in de bundel wordt het eiland verlaten en verandert ook de toon, nu de reiziger weer in beweging is gekomen. Er volgt een beschouwing over het lezen; over lezende schrijvers en hun roofzucht: ze lezen als bedrijfsspionnen, als jaloerse minnaars, aldus Nooteboom.
En verder reflecteert hij op het ouder worden en op vervlogen of vervormde herinneringen; op zijn vroege reizen en de lifttocht naar Zuid-Europa, die hij tot roman omvormde in zijn debuut ’Philip en de anderen’. En op zijn eerste aankomst in het ’vloeiende, lichte’ Italië, waar hij fame (honger) en fama (roem) verwart.
Soms gaat de schrijver er al te gemakkelijk van uit dat de lezer zijn werk goed kent, maar aan de andere kant houdt het ritme van zijn zinnen je aandacht ook wel vast als het niet zo is.
Mooi is het verhaal over de herdershond in de Provence die het dorp zou moeten beschermen tegen criminelen, maar zijn taak verzaakt door zijn baasje le docteur americain smachtend naar de douche te volgen. Geestig zijn de smeuïgere anekdotes: de ontmoeting met ’Miss Marple’ (Margaret Rutherford) in een Londens hotel, het bord ’Harry go home’ dat Karel Appel, Hugo Claus en Nooteboom zelf in de lucht steken als Harry Mulisch voor het eerst op Ibiza dreigt aan te komen.
De bundel bevat illustraties van de Vlaamse schilder Jan Vanriet: zwartwittekeningen, net zo laconiek en licht als de tekst zelf. Weemoed overheerst, maar dan wel een vitale weemoed waar de tijd geen vat op heeft. Nooteboom vormt het nu van vroeger om tot een nieuw nu: dat van een reflectieve, eenzelvige schrijver die zich niettemin zeer gastvrij toont voor zijn lezer.