Nog steeds vragen over ruil Duitsers-joden in '44
JERUZALEM - Hoe herdenk je op passende wijze het feit dat je tot de 222 joden in BergenBelsen behoorde, die in juli 1944 tegen een groep Duitse Tempeliers uit Palestina werden uitgewisseld. Dat je op zekere dag in april van dat jaar, op het appèl van half een, als 'Palestijn' van familie en vrienden werd gescheiden, aan de andere kant van het prikkeldraad kwam en het leven van een bevoorrechte leidde, met hoop op bevrijding.
“Vandaag moet een feestdag zijn. We moeten omzien in dankbaarheid en verwondering, maar niet met schuldgevoel”, zegt Lies AuerbachPolak. Als 22-jarige werd ze geselecteerd. “Iedereen die me lief was moest ik achterlaten. Maar juist zíj hebben me overtuigd dat ik moest gaan, door te zeggen dat ik buiten het kamp meer voor ze kon doen dan daarbinnen.”
Samen met Yaacov Yannay organiseerde Lies Auerbach-Polak een ontmoetingsdag voor de deelnemers aan de uitwisseling, van wie er 55 nog in leven bleken. De meeste wonen in Israël, maar, anders dan je zou verwachten, hebben ze onderling nauwelijks contact gehouden. Men wilde zich beschermen tegen herinneringen en vergeten leek het beste. “We hadden ons doel bereikt, we waren in Palestina en onder het verleden werd een streep gezet. Althans, dat dacht je, maar dat lukt natuurlijk niet”, zegt Lies Auerbach-Polak. “Bij mij is er de laatste jaren een soort steen afgewenteld. Er mag over het kamp en over de uitwisseling gesproken worden. Dat is ook bij anderen het geval. Wat was toegedekt, is blootgesteld. Nu hunkeren we naar contact en informatie.”
Op de bijeenkomst zijn ze er bijna allemaal, met kinderen en kleinkinderen. Brokjes herinneringen worden bij elkaar gelegd, materiaal wordt verzameld, eerbiedig naar de verschillende verhalen geluisterd en hulpverleners worden geëerd. “Onze dankbaarheid is groot”, aldus rabbijn Salomon Serlui. “Het is een grote eer dat wij hier zijn.”
Voor een historicus is de Austausch een ingewikkeld proces dat amper valt rond te krijgen. Er speelden veel partijen mee, die via tussenpersonen communiceerden, gegevens liggen verspreid en zijn moeilijk te duiden en veel is niet gedocumenteerd.
Duidelijk is wèl dat het initiatief bij de Duitsers lag. Zij wilden Rijksduitsers in vijandelijk gebied laten repatriëren en dachten daarbij allereerst aan de Tempeliers, protestantse kolonisten, die aan het eind van de vorige eeuw naar Palestina waren getrokken om daar in figuurlijke zin Gods tempel opnieuw te bouwen.
Palestina was toen Brits mandaatgebied, waar je alleen kon binnenkomen met een immigratie-certificaat van de Britten, dat mondjesmaat werd verstrekt. Voor de Britten kwamen alleen diegenen voor uitwisseling in aanmerking, die òf Palestijns staatsburger waren of naaste familie daarvan: vrouwen en kinderen van Palestijnen die in Europa door de oorlog waren overvallen en niet meer terugkonden. Zij stonden op de zogenaamde Istanboellijst, die in 1943 ruim 1000 namen telde.
Daarvoor, eind 1941 en eind 1942 waren er al twee uitwisselingen geweest. Bij de laatste was een Nederlandse vrouw betrokken die statenloos was, maar op de Istanboellijst voorkwam, omdat haar man in Palestina woonde en bezig was de Palestijnse nationaliteit te verkrijgen.
Niet bekend
Was een registratie-aanvraag goedgekeurd, dan gaf de Joodse Raad een verklaring uit, de Albersheimbrief, waarin werd bevestigd dat “uw naam aan de Zwitserse regering is gezonden om doorgezonden te worden aan de Engelse en Duitse regering en dat er binnenkort een Palestina-certificaat voor u verwacht wordt.” Daarnaast werden er telegrammen met het verzoek om hulp naar de Nederlands-joodse gemeenschap in Palestina gestuurd: via het Nederlandse Rode Kruis door de Duitse censuur naar Zwitserland en vandaar via het internationale Rode Kruis door de Britse censuur. En hoewel het geen officiële waarde had, begon de Jewish Agency (de instantie die de joden vertegenwoordigde bij de mandaat-regering) onder druk van de Nederlandse joden lijsten aan te leggen van mensen die als kandidaat voor uitwisseling werden beschouwd.
Tot slot stuurde de Joodse Raad lijsten naar Genève waar een Palestina Office was gevestigd dat certificaten verstrekte. Daar werd, net als in Palestina, begrepen dat een belofte op een certificaat, een nummer, een verklaring, kortom alles wat maar de waan van formaliteit had, mensen veilig zou kunnen stellen en er werd meegewerkt.
De Albersheim-brief, beloften vanuit Palestina op een certificaat, berichten uit Zwitserland, het leek heel wat, maar uiteindelijk was de uitwisseling het resultaat van onderhandelingen tussen de Britten en de Duitsers. Toen bleek dat vrijwel alle personen van de Istanboellijst, de enige die door de Britten was geaccepteerd, onvindbaar of overleden waren, stelden de Duitsers voor joden uit Bergen-Belsen voor uitwisseling te gebruiken. Lang hebben de Britten zich daar tegen verzet en formeel zijn ze nóóit akkoord gegaan: volgens een afspraak van mei 1944 bleven de Duitsers gehouden aan de verplichting om de vermiste personen van de Istanboellijst op te sporen en vulden de 222 slechts tijdelijk de lege plaatsen op. Op 30 juni verlieten ze Bergen-Belsen, elf dagen later arriveerden ze in Haifa, sommigen met het kampbrood nog onder de arm geklemd.
Chaya Brasz, bezig met een proefschrift over de organisatie en de activiteiten van Nederlandse immigranten in Palestina in de oorlog, benadrukt de waarde die aan de feiten wordt gehecht. “Tot voor kort wisten veel betrokkenen helemaal niets over de geschiedenis van het transport. Nu willen ze weten, begrijpen en verklaren. Dè vraag is natuurlijk: waarom ik en waarom niet anderen? En die vraag kun je nou net niet beantwoorden.”
“Waarom ik? Ik heb het altijd iets algemener gehouden”, zegt Yaacov Yannai. “Waarom wij? Waarom zijn wij uitverkoren en niet de anderen die op de lijsten stonden? Daar kom je niet uit. Meer dan de feiten die de historici aandragen, is er niet.”