Nieuwe uitgever van De Arbeiderspers na uitbezemen: De tijd werkt in mijn voordeel

Volgende week in De Erfgenamen: Wouter van Oorschot.

HANNEKE WIJGH

Niet dat hij ruzie heeft met zijn voorganger. Integendeel. “We gaan goed met elkaar om, al zal menigeen dat niet geloven”, zegt Dietz. Hij praat liever niet over de periode Sontrop. Die beschouwt hij als afgesloten. De era Dietz daarentegen is met veel tromgeroffel ingezet. “De afgelopen twee jaren zijn commercieel gezien een groot succes geworden. De AP heeft nog nooit zo goed gedraaid. Van 'De tweeling' van Tessa de Loo zijn bijna tweehonderdduizend exemplaren verkocht, 'Het meesterstuk' van Anna Enquist is goed voor vijfendertigduizend exemplaren, ondanks het feit dat de kritiek over haar prozadebuut heel gefacetteerd oordeelde, om het eens genuanceerd te zeggen.”

De overstap van Wolters-Noordhoff, een schoolboekengigant in Groningen, naar Singel 262 in Amsterdam, liep minder soepel dan Dietz had gedacht. Vlak voor zijn komst, op 1 oktober 1991, was letterlijk de pleuris uitgebroken op de burelen van De Arbeiderspers en ver daarbuiten. Achtentwintig auteurs hadden met opstappen gedreigd als Emile Brugman, hun steun en toeverlaat op de redactie, niet de opvolger van Sontrop werd, in hun ogen de enige juiste keuze.

Ondanks die dreigementen benoemde Pieter de Jong, de toenmalige directeur van Singel 262, toch zijn vriend en vroegere collega tot de nieuwe uitgever van De Arbeiderspers. Emile Brugman vertrok stante pede, met in zijn kielzog een aantal getalenteerde auteurs als Kristien Hemmerechts en Benno Barnard. Hij begon een nieuwe uitgeverij, Atlas, die al even succesvol is als De Arbeiderspers.

De erfenis waarmee Dietz werd opgescheept, was dus geen fortuinlijke. “Ik kwam in een brandend huis.” Hij moest in ijltempo orde op zaken stellen om te voorkomen dat nog meer schrijvers De Arbeiderspers de rug toekeerden. Dietz heeft dat opruimen zeer krachtdadig aangepakt, uit allerlei laden kwamen manuscripten van boeken tevoorschijn die ooit waren aangekocht of vertaald, maar nog nooit waren uitgegeven. Auteurs kregen voortaan weer per omgaande antwoord op hun brieven, een luxe die ze lang hadden moeten ontberen.

Veel tijd voor herstel van de psychologische schade die auteurs en medewerkers hadden opgelopen voor, tijdens en na de crisis, nam hij echter niet. Daar is hij ook de man niet naar. Zijn antenne voor de fijnbesnaardheid van de wereld binnen de Amsterdamse grachtengordel was in het begin nog niet goed ontwikkeld. Ronald Dietz: “Het is echt een nadeel als je van buiten komt, zowel voor een schrijver als voor een uitgever. Je hebt geen netwerk opgebouwd, je hebt er niet gestudeerd, je kent de mores en gevoeligheden niet. Bovendien kreeg ik direct een zwik gratis vijanden op mijn dak, die in mij alleen een handige verkoper van zeeppoeder zagen en niet de liefhebber van literatuur die ik ben. Als ik in financieel opzicht carrière had willen maken, had ik beter bij Wolters-Noordhoff kunnen blijven.”

Vers bloed, het aanboren van debutanten, dat zag Dietz als zijn eerste en belangrijkste taak. Weliswaar waren alle gevestigde auteurs de AP trouw gebleven - van Maarten 't Hart tot en met Gerrit Komrij en Jeroen Brouwers - (alleen Cees Nooteboom verdeelt zijn liefde over Atlas en De Arbeiderspers), maar de uittocht naar Atlas had toch voor een flinke aderlating gezorgd.

In de keuze van de debutanten is Dietz echter nog niet erg succesvol. “Poëzie en debutanten zijn ook het moeilijkst aan de man te brengen”, zegt hij eerlijk. “Niet elke uitgever krijgt een debutant als Connie Palmen of Arnon Grunberg in de schoot geworpen.” In 1993 voerde hij drie nieuwe schrijvers op: Rudy Dek, Henry Sepers en Paul Marijnis. Vorig jaar lanceerde hij Arie Storm en Hans Dekkers en onlangs ging hij met Edzard Mik in zee, een vroegere leerling uit de tijd dat hij nog Nederlands doceerde op het Sint Maartens College in Haren. ('Beste Ronald, als je nog even absurdistisch bent als vroeger, moet je mijn boek lezen'). Geen spraakmakende debutanten, ondanks de uitgebreide persmap, de debutantenlunches en ander begeleidend gedruis. “Toch blijf ik als uitgever vierkant achter mijn keuze staan”, zegt Dietz ferm. “De AP geeft auteurs uit, geen boeken.”

Dietz geeft onmiddellijk toe dat hij niet vies is van commercie. “Een goede uitgeverij staat op het snijpunt van commercie en cultuur.” Maar hij wil wel verlost worden van het imago dat hij alleen maar aan winstmaken denkt. “Elke uitgever heeft bestsellers nodig. Al is het alleen maar om die boeken uit te kunnen geven die anders maar mondjesmaat verkocht worden, zoals dichtbundels en de delen van Privé-Domein. Met geld kun je je debutanten steunen, de presentatie versterken, extra adverteren. Want de gewone lezer is allang het zicht kwijtgeraakt op wat er allemaal verschijnt, ondanks de boekenbijlages en de literaire programma's op radio en televisie. De invloed van het recensentendom is tanende. Er komen gigantisch veel boeken uit, bij de AP jaarlijks zo'n honderdtwintig. Als je de lezer wilt bereiken moet je lawaai maken, iets bijzonders doen. Ik eis ook van elke redacteur bij de AP dat hij nadenkt over de vraag hoe hij die roman of die dichtbundel aan de man denkt te brengen. Dat is geen zaak van de promotie alleen. Dat nadenken moet al bij de bron beginnen.”

Voor het aanboren van vers talent gebruikt Dietz een aantal strategieën. Hij schuimt de literaire tijdschriften af op nieuwe en frisse geluiden. Daarnaast maakt hij gebruik van scouts. “Je eigen auteurs zijn de beste tipgevers. Maar ook mensen die de uitgeverij een goed hart toedragen, kunnen zeer waardevol zijn. Zo maakte dominee Sipke van der Land me attent op een jonge Haagse Marokkaan van nog geen twintig jaar: Hans Sahar. Ik heb een paar hoofdstukken gelezen en ben razend enthousiast. Het is geen grote literatuur, maar wel een beschrijving van het rauwe leven in de grote stad, de stadsguerrilla van binnenuit. Zijn boek, dat in september uitkomt, doet in enkele opzichten denken aan 'The catcher in the rye' van Salinger.”

Maatstaf, van oudsher het literaire tijdschrift van De Arbeiderspers, is ook aan restyling toe, meent Dietz. Vooruitlopend op de nieuwe koers heeft hij vorig jaar de oude redactie per brief ontslagen. Hij wil Maatstaf van zijn 'postzakfunctie' ontdoen, het plaatsen van stukken die per post worden aangeboden. Dat is hem te braaf. Dietz staat een tijdschrift voor ogen dat dichter aantikt bij de polsslag van de tijd. “In het succes van Bolkestein zit een mooi themanummer: De BV Bolkestein. Maar je kunt ook nummers bedenken over politieke correctheid, in hoeverre zijn daar in de cultuur al sporen van terug te vinden?”

Ronald Dietz gaat zelf in de redactie zitten, samen met Martin Ros, hoofdredacteur bij De Arbeiderspers. Ter aanvulling van buiten wordt Henk Pröpper aangetrokken, literair criticus en schrijver. Het eerste vernieuwde nummer moet eind dit jaar verschijnen. Thema wordt het opkomend conservatisme. Hoe krijgt dat gestalte in de literatuur? Dietz: “Elke verandering in het politieke en culturele klimaat wordt allereerst artistiek zichtbaar gemaakt.”

Als ik aan het einde vraag of hijzelf in de drieëneenhalf jaar bij de AP is veranderd, valt er een lange, diepe stilte. De negatieve publiciteit - Dietz zou de spreekwoordelijke olifant zijn in de porseleinkast - is namelijk nog niet geheel verstomd. De beginperiode was zeker niet gemakkelijk, zegt hij tenslotte: “Ik zat in een glazen huis. Wat ik ook deed, hoe ik ook keek, er werd over me geroddeld in alle kroegen en krochten. Echt prettig is dat niet, maar het heeft mijn zelfvertrouwen niet aangetast. Ik heb hooguit geleerd wat geduldiger te zijn. Want alles gaat voorbij. De tijd werkt in mijn voordeel.”

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden