Niet elke baan hoeft een roeping te zijn
Voelt u zich een loser omdat u gewoon best tevreden bent met uw werk? Freelancer Dana Ploeger onderzocht hoe werken voor ‘brood op de plank’ veranderde in een permanente zoektocht naar ‘passie’. Schrijver en muziekdocent Gerwin van der Werf blikt terug op zijn eerste wankele schreden als docent, ook niet bepaald een droombaan.
Als ik op feestjes vertel wat voor werk ik doe, zijn de reacties meestal positief. “Journalist? Cool vak! Dat wilde ik vroeger ook worden.” Tot vorige week. Ik werd omringd door enkele millennials, die zich hardop afvroegen hoe het toch mogelijk was dat ik al zolang hetzelfde deed. Al 25 jaar? Jeetje, moest ik niet eens iets anders gaan doen? De passie en glans waren er nu toch wel vanaf? Onderweg naar huis zag ik nog hun verbaasde blikken en hoorde hun uitspraken over ‘ultieme drive’ en ‘je hart volgen’. Tja, in dat licht zijn mijn werkdagen wellicht niet altijd hemelbestormend, maar als ik een fijn artikel heb getikt, maakt me dat nog altijd blij. Is dat niet genoeg?
Terwijl ik me in de dagen erna vergaap aan het duizelingwekkende trainingsaanbod om van je werk je ‘passie’ te maken moet ik aan mijn vader denken. Hij was als ambitieuze twintiger in het familietransportbedrijf gestapt – op nadrukkelijk verzoek van zijn vader. Dat betekende zes lange dagen werken, hij hielp met laden en lossen en zat verder op de planning en maakte de rijschema’s. Hij werkte, bracht geld in het laatje en was blij met zijn zondagse uitslaapochtend. De woorden ‘passie’ en ‘zijn hart volgen’ nam hij nooit in de mond.
Brood op de plank
Werken voor brood op de plank, dat doe je kennelijk niet meer. Een baan van nu moet gelukkig maken, vervullend zijn. ‘Gewoon’ een baan waarin je het door de bank genomen prima naar je zin hebt, zonder al te veel pieken en dalen is vragen om problemen: voor je het weet ben je een grijze muis. Of erger, een gestampte muis – met een flinke burn-out. Werkgelukgoeroes prediken: stop met die middelmatige baan, gooi het roer om en volg je hart – vooral dat laatste is een hardnekkig mantra. Net als de uitspraak: succes is een keuze. Wanneer werd werk ineens ‘passie’?
Bij de naoorlogse generatie van mijn vader paste het woord ‘droombaan’ niet. Wel gaf hij ons, zijn drie dochters, een dwingend carrièreadvies: kies vooral een beroep waar je gelukkig van wordt. Hij had vooral zijn vaders wens gevolgd, en daarvoor zijn geliefde vrije bestaan als wasmiddelenvertegenwoordiger opgegeven. Loopbaancoach Ciska Pittie, die al ruim twintig jaar werknemers begeleidt, zag tijdens haar carrière de kijk op arbeid veranderen. “Vroeger werkte je inderdaad om geld te verdienen. Je had geluk als je werk had dat bij je paste. Mensen hadden vaak een ‘psychologisch contract’ met hun werkgever; ze bleven er gerust hun hele leven werken.”
Met de stijging van de welvaart, in de gouden jaren negentig, kwam er ruimte voor mensen om op zoek te gaan naar zichzelf. Eerst in hun persoonlijk leven, daarna in hun carrière. “Ik weet nog dat begin deze eeuw het boek ‘Het merk IK’ van Huub van Zwieten verscheen”, zegt Pittie. “Ineens ontstond het idee dat je van jezelf een merk kon maken, dat je je eigen talenten moest vinden en benutten.” Alles draaide om het individu. “Wat wil ik, waar word ik gelukkig van?”
Out of the box
Maar het was niet alleen de individualisering die een rol speelde, ook de komst van nieuwe generaties op de arbeidsmarkt veranderde de beleving van werk, ontdekte generatiedeskundige Aart Bontekoning. “Zodra een nieuwe generatie de werkvloer op komt, wordt de zittende generatie geconfronteerd met haar eigen makke. En dan gaat alles schuiven. Dat zie je nu bij de millennials, zij willen meer vrijheid, flexibeler en zeker niet vijf dagen van negen tot vijf werken. Ook willen ze meer ‘out of the box’ vergaderen en niet ‘top-down’ worden aangesproken.”
Dat heeft zo z’n invloed op de werkbeleving van de generaties voor hen, merkt Bontekoning. “Vijftigers beginnen zich af te vragen: wil ik dit werk nog wel doen op deze manier? Krijg ik er nog energie van? Door de andere kijk van jongeren op werk gaat ook bij hen een lampje branden en ontstaat een verlangen naar iets anders, iets nieuws.”
En zo is een gewone baan verheven tot roeping. Met alle hemelbestormende verwachtingen, juist onder jongeren, van dien. In een reeks uitgaven van ‘The School of Life’ van filosoof Alain de Botton verscheen ook een boek over werk: ‘Een baan om van te houden’. Hierin staat: ‘Door onze banen willen we worden wie we in onze ogen zouden moeten zijn: succesvol en gewaardeerd. Dat we ertoe doen. En wat kenmerkend is: het wordt ons ook voortdurend voorgespiegeld dat het kan.’ En daarin schuilt gelijk het gevaar.
Lollig
De zucht naar werkgeluk is flink doorgeslagen. “Alsof werk vooral lollig moet zijn. De eisen die medewerkers aan elkaar en zichzelf stellen zijn inmiddels torenhoog. Dat begint nu zijn grenzen te bereiken. Kijk maar naar het toenemend aantal jonge mensen met een burn-out”, zegt Bontekoning.
In ‘Een baan om van te houden’ staat dat er een ‘ongewilde, uitputtende wreedheid zit in dat idee van oneindige mogelijkheden en van talent dat uiteindelijk beloond wordt.’ De realiteit is dat niet iedereen de top haalt en het je eigen schuld is als je daarin faalt. ‘De oude wereld beschouwde mislukken als toeval, als pech’, zo lees ik. ‘In de moderne wereld is mislukken geen toeval, maar eerder het gevolg van een persoonlijke tekortkoming.’
Dat merkt ook Pittie: “Mensen die het op hun werk best naar hun zin hebben, krijgen zo toch het gevoel dat ze losers zijn.” Volgens Pittie maken vooral jongeren elkaar gek op sociale media, waarbij alleen de succesverhalen in beeld worden gebracht. “Er is niets mis met een baan waarin je gewoon tevreden bent. Niet iedereen wil het maximale uit zichzelf halen.” Zij pleit voor het doorprikken van de bubbel van werksucces, passie en glamour. “Relativeer! Hang niet je hele levensgeluk aan je baan op, maar zoek kleine geluksmomenten binnen je huidige baan. Als je werk hebt waar je plezier in hebt, is dat al heel wat. Haal je er ook inspiratie uit? Prijs jezelf dan gelukkig!”
Bontekoning noemt dat zoeken naar energiegevers. “Vraag naar opdrachten waar jij goed in bent, sla taken af waar je op leegloopt. Als je ergens energie van krijgt, ben je productiever, vitaler en houd je het langer vol.”
Bontekoning besteedt in zijn trainingen veel aandacht aan betere samenwerking tussen de verschillende generaties op één werkvloer. Aan oudere medewerkers adviseert hij: “Word niet zuur, maar gebruik de energie van de jongere generatie. Ik zie in veel trainingen dat veertigers en vijftigers thuis met hun eigen kinderen prima overweg kunnen. Ze hanteren daar succesvol het interactief overlegmodel, maar zetten vervolgens op hun werk een gedateerde directieve houding in. Dat werkt niet.”
Een open, samenwerkende houding zou veel effectiever zijn. “Jongeren willen inderdaad alle vrijheid, maar hunkeren ook naar kennis van ervaren collega’s. Geef aan dat ze je altijd kunnen bellen als ze iets willen weten. Zo ontstaat betere samenwerking en meer werkplezier voor beiden.” Daar zit de crux: vind de energieslurpers in je werk, elimineer die en zoek opdrachten die je energie geven. Dan ben je al een heel eind op de goede weg.
‘Een vleugje voldoening is genoeg‘
Zijn dochter verdient wat geld bij in een groentewinkel, zijn vader was best tevreden als leraar en hijzelf ook, zijn schoonvader had een timmerbedrijf. Leg de lat niet te hoog, zegt schrijver en docent Gerwin van der Werf . Je hoeft niet succesvol te zijn.
Mijn dochter (15) werkt sinds een paar maanden bij de groentewinkel om de hoek, twee middagen in de week. Over haar motivatie laat ze geen misverstand bestaan: ze doet het voor het geld. Het is lekker om wat extra’s te besteden te hebben, voor een bioscoopbezoek, kleren, of om te sparen voor de nieuwste smartphone. Ze helpt klanten, maakt salades, snijdt fruit, sjouwt spullen de koelcel in en uit, veegt, ruimt op. Natuurlijk vraagt iedereen of ze het leuk vindt, want iedereen vraagt dat altijd als het gaat om werk. Dan antwoordt ze: ‘Niet per se leuk, wel oké’. Ze wekt de indruk de vraag niet relevant te vinden. Hoezo leuk? Het is maar een bijbaantje. Natuurlijk ga ik vaak iets kopen bij haar, ik kijk hoe ze de klanten te woord staat: vriendelijk, correct, geduldig.
Rollenspel
Als ik aan de beurt ben, wijst ze naar een bak groentesalade en zegt: ‘Jij wilt dit vandaag. Zal ik een grote bak doen?’ Ik vroeg een keer om champignons. ‘Gatver’ zei ze, ‘moet ik die ook eten?’ Werk is ook een rollenspel, en als je vader langskomt, mag je even uit die rol stappen. Met lichte tegenzin maar zonder mopperen gaat ze naar haar werk.
Toch is er de laatste tijd haast ongemerkt een dimensie bijgekomen. Het heeft ermee te maken dat ze inmiddels meer weet van groente en fruit dan ik, dat ze aardappelen bij de naam van het ras noemt, dat ze zich in de winkel beweegt alsof ze de boel bestiert. Is het een vorm van trots? Ik heb het idee dat ze er toch meer uithaalt dan alleen geld. Iets wat alleen van haar is, een snipper identiteit, een vleugje voldoening.
Mijn vader (82) is een onderwijsman. Ik vraag hem waarom hij, midden jaren vijftig, naar de kweekschool ging. Vond hij werken in het onderwijs leuk? “Welnee! Stagelopen vond ik vreselijk en het vak pedagogiek nog erger.” Waarom deed hij het dan? “Ik moest toch iets? Er moest geld verdiend worden en veel opties had ik niet omdat ik het gymnasium niet had afgemaakt.” De eerste vijf jaren waren rampzalig, maar toen sloeg het om: hij bleek toch bovengemiddeld goed overweg met kinderen te kunnen, vooral de lastpakken liepen op den duur met hem weg. Hij werd schooldirecteur, wat in de jaren zestig nog wel enige status gaf, maar die status interesseerde hem niet. Hij hield er zelfs mee op en werd weer gewoon leraar. “Daar was ik goed in, en ik hield van die kinderen.” En het stelde hem in staat minimaal een uur per dag piano te studeren.
Ik moest toch iets
Raar eigenlijk. Waarom heb ik mijn vader deze dingen nooit eerder gevraagd? Ik (49) ging muziekwetenschap studeren, die luxe had ik. Ik wilde alles van muziek weten, ik wilde de noten doorgronden, Bach begrijpen, mijn ontroering analyseren. Maar ja, wat moet je daar nou mee? Ook ik ging ten slotte het onderwijs in omdat ik ‘toch iets moest’, ik vond de eerste jaren ellendig en nam me voor niet langer dan tien jaar in het onderwijs te blijven.
Daar kwam voor mij in de late jaren negentig nog een moeilijkheid bij: de maatschappelijke status van de leraar was inmiddels gedaald tot nul. Leraren werden beklagenswaardige figuren, en de zieligste van allemaal was de muziekleraar. Hoe vaak mij in die tijd niet gevraagd is: ‘Oh, eh, muziekleraar... is dat, eh... leuk?’ Ja, loog ik, heel leuk. Na een paar jaar werd ik er beter in, net als mijn vader – en talloos veel andere leraren die in de eerste jaren moeizaam het hoofd boven water houden.
Vakman
Na ruim twintig jaar kost het me nog steeds moeite, tja, daar is het werk voor. Ik ben doodmoe na een dag lesgeven, maar ik ben goed in mijn werk, en ik heb hart voor de leerlingen. Ik ben een vakman geworden, daar ben ik soms trots op. Soms is genoeg.
Over vakmanschap gesproken, mijn schoonvader (75) is timmerman. Toen hij op de basisschool zat, werkte hij na schooltijd bij zijn vader, die een timmerbedrijfje had op Tholen, een eenmanszaak. Hij ging naar de ambachtsschool, want hij zou als oudste zoon het bedrijf van zijn vader overnemen. Daar was begin jaren zestig geen discussie over mogelijk. “Ik vond het jammer dat ik niet kon studeren, maar ja, zo ging dat.” Hij haalde wel een aannemersdiploma, werd later werkvoorbereider bij een bedrijf dat was gespecialiseerd in prefab houten elementen voor de woningbouw.
Voldoening haalde hij uit het bedenken van slimme oplossingen voor constructies en houtverbindingen: “Ze kwamen van TNO uit Delft naar Zeeland om te kijken hoe ik het gedaan had.” Helaas moest hij steeds meer managementtaken opknappen, iets waar hij helemaal niet goed in was, het bedrijf werd een paar keer overgenomen, de gouden jaren lagen al ver achter hem toen hij met pensioen ging. Beroepstrots en liefde voor hout zijn gebleven. Nu hij met pensioen is maakt hij prachtige replica’s van Rietveld-stoelen. Wij hebben er drie in huis staan.
Er zullen tegenwoordig maar weinigen zijn die hardop durven beweren dat ze alleen werken om een inkomen te hebben. Dat het maar werk is. Wij hebben de lat een stuk hoger gelegd: we moeten succes hebben, we moeten laten zien dat we het hartstikke druk hebben, we moeten doorgroeien naar de ultieme droombaan en onszelf verwezenlijken. Een tamelijk modern idee, en we praten elkaar een probleem aan door te suggereren dat werk dát allemaal moet zijn.
Ook buiten werktijd moet er voortdurend gereflecteerd worden op die baan: doe ik nog wat ik wil doen? En help, wat wil ik? Volg ik mijn hart wel? En waar wil dat hart dan heen? Wat doen we toch een partij moeilijk. De leraar die toch iets moest, de timmerman die niet eens de keus had en het groentemeisje dat gewoon wat extra’s wil verdienen, ze vinden allemaal ook een simpele vorm van voldoening in hun werk. Net als ik. Het gevoel dat je iets doet waar je goed in bent, iets wat niet iedereen kan, iets waar je (soms) waardering voor krijgt. Dat is toch meer dan voldoende?
Lees ook:
Volgende afslag: de duurzame droombaan
Drie personen met heel verschillende cv’s. Ze gooiden het roer om op zoek naar hun duurzame droombaan.