’Nee, alsjeblieft, niet weer die klederdrachten!’
De Sorben zijn een Slavische minderheid in het oosten van Duitsland. Bismarck noch Hitler slaagde erin hun identiteit te wissen.
Op straat in Bautzen hoor je mensen zelden Sorbisch praten. Maar wanneer Róza Domascyna door het centrum loopt, spreken veel mensen haar in het Sorbisch aan. Domascyna is een bekende Sorbische dichteres, en in de stad lopen veel geletterde Sorben rond. Bautzen is een centrum van de Sorbische cultuur.
In het gebied van Bautzen in Saksen tot aan Lübben in Brandenburg leven de Sorben, een West-Slavisch volk dat er al woonde voordat de Duitsers kwamen. De Duitsers hebben de Sorben gedurende lange perioden onderdrukt, hun taal verboden, hun cultuur gemarginaliseerd. Maar het feodalisme, noch Bismarck, noch Hitler zijn erin geslaagd de Sorben volledig van hun identiteit te beroven.
Nu vormen de resterende 60.000 Sorben een erkende minderheid in Duitsland. In het gebied dat de Lausitz heet, beschikken de Sorben over eigen scholen, verenigingen, culturele instellingen, wetenschappelijke instituten en een overkoepelende organisatie: de Domowina. In de Lausitz zijn alle plaatsnaamborden tweetalig en moeten de Sorben volgens de wet door de gemeenten in het Sorbisch te woord worden gestaan.
Róza Domascyna vindt de bescherming die de Sorben genieten prima, maar ook wat geforceerd. „Het Sorbisch zou iets vanzelfsprekends moeten zijn”, vindt de dichteres, „een normaal onderdeel van een gemengde cultuur.” Ook de nadruk op folklore ergert haar. „Nee, alsjeblieft, niet weer die klederdrachten”, roept ze als in het Sorbische Museum in Bautzen (Budysin) een medewerker met boeken over Sorbische bruiloften komt aanzetten.
Dat riep ook de voorzitter van de Domowina, Jan Nuck, toen eind mei vijfhonderd Sorben naar de hoofdstad Berlijn reisden om te protesteren tegen de kortingen op hun subsidies. Hij kon niet verhinderen dat de demonstratie voor een groot deel toch een folkloristische optocht werd. Vertegenwoordigers van parlement en regering snelden toe om de nodige steun en extra gelden toe te zeggen.
Domascyna slaakt een kreet van verrassing wanneer ze ontdekt dat in het Sorbische Museum in Bautzen sinds kort een hele vitrine aan haar werk is gewijd. De 56-jarige dichteres, voorheen mijnbouwingenieur, schrijft in het Sorbisch en in het Duits en soms door elkaar heen. Haar gedichten zijn speels, ook wel experimenteel. Ze exploreren het gebied tussen de beide talen.
Ze schrijft in het Boven-Sorbisch, de taal van Budysin. In Lubin (Lübben) spreekt men Neder-Sorbisch. „Dat versta ik wel, maar ik spreek en schrijf het niet.” Ze is gematigd optimistisch over de toekomst van het Sorbisch. „Onder sommige jongeren is het weer in om Sorbisch te spreken. Ze maken ook hun eigen slang uit Duits, Sorbisch en Engels. En met hun Sorbisch kunnen ze goed terecht in landen als Tsjechië, Slowakije en Slovenië.”
Voor Domascyna is niet de folklore maar de taal de belangrijkste drager van de Sorbische cultuur. De Sorben kennen niet voor niets een rijke literaire traditie. Begin juli vond voor de dertigste keer het jaarlijkse poëziefestival plaats. Eregast was de Oostenrijkse schrijver Peter Handke, een bewonderaar van de Sorben. Domascyna was er niet bij. Zij las haar gedichten voor in Polen, waar net als in Tsjechië kleine Sorbische gemeenschappen leven.
Tomasz Nawka, de directeur van het Sorbische Museum, komt Domascyna een hand geven. Hij vat het thema van de literaire afdeling van zijn museum als volgt samen: „Vier eeuwen Sorbische literatuur in de wereld en vier eeuwen wereldliteratuur in het Sorbisch.” Hij wijst op de tentoongestelde Sorbische bijbels en de Sorbische vertalingen van Shakespeare en Poesjkin. Domascyna laat zien dat ook vrouwen al vroeg een rol speelden in de Sorbische literatuur.
Domascyna kan urenlang bevlogen over de Sorbische intellectuele geschiedenis vertellen. Toch staat ook de folklore haar na. Haar moeder draagt traditionele kledij. Toen ze laatst met haar door de stad liep, siste een man: ’Klote-Sorben!’
Daar heeft Domascyna begrip voor. „De mensen in de Lausitz hebben het niet makkelijk. Weinig werk, weinig geld. En dan zien ze dat die Sorben zo veel subsidie opstrijken.”