Nederland is niet meer schattig. En ik ook niet.
Tien jaar geleden deed Seada Nourhussen haar best om Nederland te vangen in ongevaarlijke snoezigheid. Nu de verkiezingen om ‘de nationale identiteit’ draaien voelt ze die behoefte niet meer.
Schattig. Zo zou ik mijn conclusie over ‘De Nederlandse identiteit’ van tien jaar geleden nu typeren. Als ik teruglees wat ik toen in dit katern schreef als slot van een serie over identiteit, valt me op hoe positief ik wilde zijn. Op het krampachtige af. Ik zou koste wat kost een gezellig eind breien aan deze reeks verhalen over mijn eerste reis naar mijn geboorteland Ethiopië. Een einde waar geen enkele Nederlander aanstoot aan zou kunnen nemen.
Want ik vond Nederland destijds blijkbaar best een gaaf land ‘zonder mono-identiteit’ en waar ‘mensen van alle verschillende invloeden in hun leven een of meerdere identiteiten hebben mogen kneden en er toch bijhoren’. Ik prees de smeltkroes; uit welke windstreek je ook kwam, hier kon je jezelf zijn.
Terwijl ik mijn geboorteland 26 jaar na mijn aankomst in Nederland weer opzocht vanwege ‘de toenemende polarisatie tussen witte en zwarte Nederlanders sinds het tijdperk-Fortuyn’. Na jaren braaf ‘meedoen’ en klimmen op die maatschappelijke ladder, was ik een kneiterhard betonnen plafond tegengekomen. Aan de integratie-universiteit studeer je nooit echt af en het proces leidt ook niet per se tot gelijkheid of werkelijke acceptatie, besefte ik.
‘Nederland is niet meer het onschuldige land waar mijn familie en ik ooit met open armen werden ontvangen. Sinds enige jaren ben ik geen Nederlander met een kleurtje meer, geen Hollandse met een exotisch sausje en een gekke achternaam, maar allochtoon. Nederland is een land geworden waar je moet kiezen. Voor de multiculturele samenleving of tegen? Voor de islam of tegen? Voor een dubbele nationaliteit of tegen? Voor Nederland of voor je geboorteland? Als je ergens niet voor bent, moet je wel tegen zijn. Je wordt haast gedwongen een kamp te kiezen.’
Tekst loopt door onder afbeelding.
Het is altijd confronterend om oude teksten van jezelf terug te lezen. Maar een decennium later verbaas ik me vooral over mijn behaagzieke woordkeus; ‘onschuldig land’, ‘een kleurtje’, ‘exotisch sausje’, ‘gekke achternaam’. Ik besef nu: ik had een witte lezer in mijn achterhoofd en gebruikte woorden die bij deze lezer goed zouden vallen. Dat is op zich niet vreemd bij een krant als Trouw, maar ik gebruikte vooral ook woorden die mij verkleinen en zelfs exotiseren.
Ik pleegde oriëntalisme - de dominante westerse blik op ‘De Ander’ - op mezelf. Ik maakte mezelf makkelijker verteerbaar, zachter en gezelliger door te benadrukken dat ik misschien wel een hekel heb aan draaiorgels en carnaval, niet kan schaatsen en bruine cafés eng vind. Maar dat ik wel juich als Oranje wint, dat ik van haring hou, de Nederlandse directheid erg waardeer (helemaal niet waar bovendien), sentimenteel word van André Hazes (wel waar).
Ik deed mijn best om zowel mezelf als Nederland te vangen in ongevaarlijke snoezigheid. Een land van folkloristishe oubolligheid waar ook nog plek is voor een harmonieuze regenboognatie. Maar die behoefte voel ik niet meer.
Dat komt deels omdat ik niet meer schattig ben. Waarschijnlijk nooit geweest. Maar mijn veranderde houding komt vooral ook omdat Nederland allang niet meer schattig is. Tien jaar geleden werden inspraakavonden over asielzoekerscentra niet verstoord door losgeslagen seksisten. Tien jaar geleden was Quinsy Gario nog niet door agenten tegen de grond gewerkt omdat hij zwijgend een T-shirt droeg met de tekst ‘Zwarte Piet is racisme’.
Tien jaar geleden had Sylvana Simons nog geen beveiliging nodig omdat ze een gooi doet naar een parlementszetel. Tien jaar geleden kreeg ik nog geen dreigberichten omdat ik me uitspreek tegen racisme en ongelijkheid. Door mijn uitingen op sociale media word ik geschaard onder de social justice warriors (sociale gerechtigheidstrijders) - een term die beledigend bedoeld is, maar die ik helemaal niet verdien. Strijders staan in de stromende regen te demonstreren tegen onrecht met het risico opgepakt te worden. Ik schrijf stukjes.
Eén koekje bij de thee
Zes weken bleef ik in Ethiopië om ‘te voelen hoe het is om de hele dag mensen te zien die op me lijken.’ Maar iets wat begon als zoektocht naar mijn eigen identiteit en die van mensen zoals ik (migrantenkinderen), veranderde uiteindelijk in een beschouwing over Nederland. Want in mijn afwezigheid was het hele land in de ban geraakt van ‘de Nederlandse identiteit’ vanwege prinses Máxima.
In een toespraak had ze gezegd dat ze ‘de Nederlandse identiteit’ na zeven jaar niet had gevonden. Nou ja, één koekje bij de thee, dat was haar wel opgevallen. Net zoals mijn moeder 26 jaar eerder. Máxima had ook wel nuchterheid en pragmatisme ontwaard. Maar Nederland was volgens haar veel te complex geworden om in clichés te vangen. Dus dé Nederlander? Die bestond niet.
Tekst loopt door onder afbeelding.
Net zoals dé Argentijn volgens haar niet bestond, maar die toevoeging verstomde in het koor van verontwaardiging over haar conclusie. Iedereen ‘met een migratieachtergrond’ sloot haar in de armen; voor hen waren haar bevindingen herkenbaar en logisch. Maar de volkswoede van de witte Nederlanders zonder wortels elders had de heerlijk openhartige prinses - ze zal gedacht hebben dat directheid hier wel gewaardeerd zou worden, om nog maar een Hollands cliché te noemen - vast niet verwacht. De reacties waren niet van de lucht: pas aangekomen en nu al praatjes over ons land vanuit haar dure paleis. Durft ze wel?
Iedereen kan zich de uitspraken van Máxima herinneren. Maar bijna niemand refereert aan het kader waarbinnen ze haar toespraak hield; de presentatie van het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Dat had de titel ‘Identificatie mét Nederland’ en uitdrukkelijk niet de ‘De identiteit ván Nederland’. Want, zo zei Máxima, “dat laat ruimte voor ontwikkeling.
En diversiteit”. Het rapport concludeerde dat ‘het beleidsmatig inzetten van de nationale identiteit contraproductief kan werken. Een open benadering, die uitgaat van verschillende processen van identificatie met ons land, is te prefereren. Deze biedt meer mogelijkheden om - bij open grenzen, culturele diversiteit en transnationale verhoudingen - de spanningen tussen Nederlanders het hoofd te bieden.”
Verkiezingsthema
We spoelen tien jaar verder. Naar de verkiezingscampagne van 2017. Zo vlak voor de stembusgang is Nederland, of beter gezegd de Nederlandse politiek, totaal geobsedeerd door ‘de Nationale Identiteit’. Partijbreed is het tot hét centrale thema van de verkiezingen gebombardeerd. Dat advies van de WRR; daar geeft geen van de partijen die nu de meeste kans maken om te winnen iets om.
Tekst loopt door onder afbeelding.
De slogans draaien allemaal om Nederland: ‘Wat voor land willen we zijn?’ Antwoorden heeft niemand. Maar politici misbruiken onzekerheden van zeer concrete aard - werk, wonen, pensioen - graag om Nederlanders aan te praten dat ze eigenlijk onzeker zijn over zoiets vaags als hun identiteit. Dat ze niet meer weten wie ze zijn. Die boodschap is niet bedoeld voor Nederlanders zoals ik.
Die is bedoeld voor Nederlanders wier ouders, grootouders en overgrootouders hier vandaan komen; bescherm jezelf tegen de nieuwkomers. Ik woon hier al bijna 36 jaar, maar nieuw blijf ik voor eeuwig. Dat merk ik aan de standaard openingsvraag: ‘Waar kom je vandaan?’. Alsof ik vorige week ben aangekomen en meteen mijn aanwezigheid moet verklaren.
In plaats van het leenstelsel voor studenten, het milieu en gezondheidszorg - zaken die álle Nederlanders raken - zijn het Wilhelmus, paaseieren, klokgelui en het kerstfeest zonder enige gêne centrale thema’s geworden in de verkiezingsdebatten.
En dat komt niet alleen van rechtse of conservatieve partijen. Tien jaar geleden, toen Geert Wilders de landelijke politiek én media nog niet in een houdgreep had, had ik niet kunnen bedenken dat een PvdA-leider met ‘progressief patriottisme’ stemmen op rechts zou proberen te kapen. Of dat hij zou pogen migranten, op straffe van een fikse boete, te verplichten een absurd participatiecontract vol verzonnen ‘normen en waarden’ te laten ondertekenen.
Tien jaar geleden schreef ik dat ik de (valse bescheidenheid) van Nederlanders en de afkeer van nationalisme altijd zo leuk vond. Dat ‘van eigen bodem’ zo min mogelijk op de radio draait en de koninklijke familie het liefst in satirische programma’s genadeloos neergesabeld ziet worden. Waar Tibetaanse, Ethiopische, Libanese en Thaise restaurants in overvloed zijn, maar waar je bijna nergens hete bliksem of klapstuk kunt bestellen.
Nu wordt een ongrijpbaar en fluïde concept als ‘de Nederlandse identiteit’ als ‘bedreigd’ verklaard door CDA-lijsttrekker Sybrand Buma, die daarmee bereikt wie hij wil: PVV-stemmers. Nu geeft onze premier, van een partij die zo min mogelijk overheidsbemoeienis voorstaat, ons de diffuse opdracht ‘normaal te doen of weg te gaan’.
Tekst loopt door onder afbeelding.
In dat klimaat ben ik van Nederland afgedreven. Ik ben hier fysiek nog maar het concept zegt me niet zoveel meer. Landsgrenzen zijn gedateerd, nationalistische symbolen als vlaggen en volksliederen hebben me nooit geboeid, misschien juist omdat door mijn migratieachtergrond geen enkel land van mij is. Maar mijn desinteresse neigt naar afkeer. Van de bekrompenheid en het navelstaren. En dat gevoel wordt breed gedragen, niet alleen door mensen met mijn pigmentgehalte.
Een witte Amerikaanse vriendin, die tien jaar in Nederland woont, zei dat ze het toenemende nationalisme nu meer voelt dan aan het begin van haar verblijf. Toen haar man met spoed moest worden opgenomen in het ziekenhuis kreeg zij van de verpleegster, die Engels sprak, te horen dat ze eerst Nederlands moest leren als ze geholpen wilde worden. ‘Ik wil hier helemaal niet integreren’, is daarom nu haar houding.
Omdat ik allang niet meer probeer ‘Nederlands’ te zijn - ik weet nog steeds niet wat het behelst - kan ik groeien in mezelf zijn en mijn afwijkendheid tot volle bloei laten komen. Tien jaar geleden noemde ik mezelf nog ‘eigenlijk heel Hollands’. Maar als ik mezelf nu zou moeten omschrijven, dan komen ‘Afropeaan’, ‘migrant’ of gewoon ‘verteller’ het meest in de buurt.
Als experiment voor dit verhaal vroeg ik mensen in mijn kennissenkring - van allerlei komaf, veelal links, veelal bereisd, maar allemaal woonachtig in Nederland - mij een selfie te sturen met hoe ze, in één woord, hun identiteit zouden definiëren. De resultaten zijn even verrassend als vanzelfsprekend: ‘wetenschapper’, ‘ambigu’, ‘nerd’, ‘mens’, ‘wereldburger’, ‘moslimfeminist’, ‘queer’ of gewoon hun naam. Niemand beschreef zichzelf als ‘Nederlands’.
Seada Nourhussen (1978) is buitenlandredacteur en columnist van deze krant.