Nationale trots, B-kwaliteit

Zelfs de fanatiekste sporthaters zullen het er wel over eens zijn: de Olympische Spelen vormen de ultieme lakmoesproef voor onze nationale trots. Je hebt natuurlijk andere toernooien, zoals voetbal-EK's en WK's en andere wereldkampioenschappen waar vreemdelingen en uitheemse vlaggen en volksliederen het vaderlands gevoel tarten en ontketenen, maar bij de Olympische Spelen gaat het er echt om. Dat heeft te maken met het multi-disciplinaire karakter, al die sporten tezamen, groot en klein, dik en dun, boeiend en mal.

Rob Schouten

Natuurlijk interesseer ik mij niet uit mijzelf voor schermen of voor synchroonzwemmen, maar verschijnt er een schermer uit Purmerend in de ring of een schoonzwemmende tweeling uit Amstelveen dan ben ik er toch onverbiddelijk een voorstander van dat juist zíj het toernooi winnen. Het nationale gevoel overstijgt dus met gemak het sportbelang. Al zou er een touwtrek-afvaardiging uit Varsseveld meedoen of een schapendoezendompteur uit Otterlo, ik zou ze naar de overwinning schreeuwen.

Je moet het als olympische held wel heel bont maken wil je de sympathie van de natie niet hebben. Zelfs tegen vaderlandse doping-gebruikers wordt denk ik milder aangekeken dan tegen hun soortgenoten uit het buitenland. Misschien dat alleen extreem-politieke fundamentalisten een imagoprobleem hebben. Ik herinner me de bobber Arend Glas, die vroeger lid van de extreem-rechtse CP'86 was geweest en zich daarvoor moest verantwoorden. Uitzonderingen.

Waarom zijn we trotser op sporters dan op bijvoorbeeld politici of wetenschappers of kunstenaars die ook in de nationale ring aantreden en misschien wel blijvender succes oogsten dan een roeier van één seizoen of een loper met een gouden plak? Ongetwijfeld komt dat door de gedachte dat sport iets van het hele volk is. Ook al is dat volkskarakter in veel opzichten klinkklare onzin. Schermen bijvoorbeeld is helemaal geen volkssport en gewichtheffen bij mijn weten ook niet, toch doen we er tijdens Olympische Spelen ineens chauvinistisch over, alsof we daar zelf staan te vechten en te heffen. Opmerkelijk is dat we intussen de bekende oranje klompen en kachelpijpen ook opzetten bij sporten die van oudsher meer met de elite werden geassocieerd, zoals hockey en tennissen. Ik zag zelfs enige oranje clowns tijdens een recent concours hippique. Het is steeds meer het uniform van de nationale trots aan het worden.

Zo'n blind met ons eigen volk ingenomen gevoel ontbreekt volgens mij ten enenmale als Balkenende een buitenlands succesje boekt en zelfs een Nederlandse natuurkundige die de Nobelprijs krijgt wordt niet gelauwerd zoals sporthelden. Allicht zijn we trots op Rembrandt en Van Gogh maar er lopen geen mensen met rood-wit-blauwe vlaggetjes door zalen met Nederlandse meesters.

Misschien heeft het nationale sportgevoel in laatste instantie vooral met jongens- (en meisjes-) dromen te maken. Wie wil er nou niet op zo'n podium staan, eventjes de held wezen, iedereen te snel af zijn. En dat daar iemand van je eigen volk staat suggereert (geheel ten onrechte overigens) dat wij, broeders van datzelfde volk, dat in principe allemaal ook kunnen. Sporthelden staan, anders dan wetenschappers en kunstenaars, niet in de geur van exclusiviteit, integendeel. Daarom vereren we 'onze' olympiërs, zij zijn ons betere ik. Winnaars staan altijd pars pro toto op het schavotje. Ze doen denken aan die bekende ene spermatozoïde die het haalt, bij de gratie van miljoenen collega's die hem voortstuwen doch zelf afhaken.

De vraag is dus of we ook zo staan te juichen bij de door grensoverschrijding Nederlandse geworden hardloopster Lorna Kiplagat of de uit China afkomstige Nederlandse badmintonspeelster Yao Jie. Gaan we net zo uit ons dak als zij winnen als wanneer Nederlandse inboorlingen dat doen? Nou, ietsje minder, denk ik toch wel. Ook in nationale trots bestaan nu eenmaal verschillende kwaliteiten, je hebt rangen en standen. Iets van halve trots wordt bijvoorbeeld opgeroepen voor prestaties met een Nederlands tintje. Dat voel je als de Belg Bart Veldkamp wint, en het speelde vroeger op als de Zwitser met Nederlandse moeder Alex Zülle iets roemvols op de fiets deed. Geëxporteerde vaderlanders of halfproducten mogen dus best meedoen in het chauvinisme, maar wel op een iets lager pitje, ze moeten als het ware de volbloeden voor laten gaan.

Wat voor zulke export-atleten geldt geldt ook voor de import-atleten: Kiplagat, Lie. Ik ga achter ze staan en vóór ze duimen, geen twijfel mogelijk. Ook al staan ze straks met een glazige blik te luisteren naar een onbekend deuntje, dat wij het Wilhelmus noemen. Maar voor een volledige identificatie is het toch (nog) te vroeg. Daarvoor zit er te veel Kenia en China in hun ransel. Oneerlijk en erg is dat niet, ze kunnen als het goed is de ontbrekende support aanvullen uit de rijen van hun eigen stammen. Want ze zijn als schoonfamilie, met hun eigen 'warme kant'.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden