Na vier jaar ruzie eindelijk weer ‘Kaffee und Kuchen’ bij mijn Duitse familie
Vier jaar geleden schreef Andrea Bosman in Tijd over een ongemakkelijke ruzie met haar Duitse familie. Toen al fantaseerde ze erover op een dag in de auto te stappen om het goed te maken.
Als we van de snelweg af zijn en op de lichtglooiende landweg de vertrouwde borden Mönchengladbach, Erkelenz, Hückelhoven passeren, valt het stil in de auto. Ruim 200 kilometer kletsten we aan een stuk door, mijn zus en ik. We maakten grappen, over de grote honden die ze op ons af zouden sturen om ons van het erf te jagen, en dat we Bert van Leeuwen van ‘Het familiediner’ waren vergeten mee te nemen. Bij ruzies in de familie heb je tegenwoordig altijd een camerateam bij je.
“Wat gaan we nou zeggen?” vraag ik. We rijden inmiddels door de straat waar mijn oom en tante wonen. In dat grote huis met die dikke muren, donkere plavuizen en knoestige balken.
“Dat we ze missen”, zegt mijn zus.
Heimweevoedsel
Zeven zomers geleden ging onze Duitse moeder dood. Ze kwam van vlak over de grens bij Roermond. We koesterden sindsdien het contact met haar broer, mijn Onkel Willi, die bakker was geweest, en mijn tante Maria. Af en toe reden we er op een zondag heen en genoten, zeker in de kersttijd, van Kaffee met zelfgebakken Kuchen van mijn oom en het heerlijke eten van mijn tante. Van mijn ooms zangerige dialect dat zo met mijn moeder verbonden was, en van zijn talloze verhalen en uitweidingen, steevast met brede armgebaren erbij. Over de oorlog, over hoe slecht de CDU en hoe goed zijn zoon Peter, advocaat met eigen praktijk, het deden.
Onze kinderen gingen er weleens logeren en werden dan gruwelijk verwend. Mijn neef, een vrolijke vrijgezelle veertiger, nam ze mee naar een vet pretpark of de chique winkelstraten van Düsseldorf en mijn tante stopte ze vol, met romige aardappelpuree, zachte sperziebonen en draadjesvlees met jus, veel jus. “Alles muss schwimmen”, zei ze erbij.
Toen mijn moeder ziek was en de kanker haar van haar eetlust beroofde, was de Nudelchensuppe die Maria en Willi met enige regelmaat kwamen brengen het enige wat ze lustte. Heimweevoedsel.
Vier jaar geleden ging er iets goed mis. Iets wat wij aanvankelijk niet goed begrepen. Mijn neef was gekozen tot Prins Carnaval en zou worden ingehuldigd. Voor de grote feestavond kregen we een op geschept papier en in gouden letters gedrukte uitnodiging. Dat had voor ons een teken moeten zijn, maar we vonden het met die afstand, inclusief overnachting, best een hele heisa en bedankten vriendelijk.
Want eerlijk gezegd: heel grote carnavalvierders waren wij ook niet. We zagen op tegen het vooruitzicht van een hele avond aan lange tafels naar onverstaanbare, in bier en wijn gedrenkte grappen te luisteren. Met andere woorden: we gingen niet.
Buitenstaanders
Mijn warme, gulle tante veranderde in een brok ijs. Neef Peter ontvolgde ons op Facebook. Ze waren diep, diep beledigd. We begrepen dat we iets heel ergs hadden gedaan, maar dachten dat ze heus weer zouden ontdooien, en ook begrip voor ons zouden hebben. We belden, zegden alsnog onze komst toe, stuurden kaartjes. Maar het hoefde allemaal niet meer.
En nu zijn we zomaar ruim vier jaar verder. Al langer sluimerde het verlangen om er gewoon eens op een zaterdag naartoe te rijden. Onaangekondigd. Maar ik deed het niet. Mijn oom was inmiddels 85. De enige van twee broers en twee zussen die nog leefde. Of misschien was hij ook allang dood. Onlangs zei ik het weer tegen mijn zus, van dat ritje in mijn hoofd. “Zullen we samen?” stelde ze voor.
De familie in Duitsland maakte vroeger vaak ruzie. Bijna altijd ging het over geld en grond. Er ontstonden kampen, de ene broer sprak nooit meer met de ander, de ene zus deed kil tegen de andere. Mijn Hollandse vader bemoeide zich nergens mee als we op bezoek gingen, hij deed of er niets aan de hand was of bleef, als het hem te gortig werd, met de radio aan in de auto zitten. Het was vreemd voor ons om nu zelf deel uit te maken van zo’n ruzie, zo’n oorlog. We waren toch de buitenstaanders, de Holländer? We bedachten dat ruzie voor de Duitse tak een natuurlijker, makkelijker omgangsvorm was dan geen ruzie.
Een aflevering van ‘Spoorloos’
Mijn zus en ik hebben de auto aan het eind van de straat geparkeerd en lopen naar het huis. Het hek is dicht. De tuin ziet eruit als om door een ringetje te halen. We bellen aan. Er gebeurt niets. Waarschijnlijk zijn ze naar het huis van mijn neef, die heeft een boerderij in Doverath, een gehucht tien kilometer verderop. Daar zijn ze vaak aan het werk. Hoe we er precies moeten komen weten we niet, de navigatie helpt ook niet echt mee.
In Hückelhoven vragen we aan respectievelijk een diep zuchtende postbode, een beeldschone automonteur en een oud vrouwtje met omzwachtelde enkels of ze weten waar Doverath ligt. Drie keer worden we de verkeerde kant opgestuurd. Tot we na nog een keer googelen vaststellen dat Doverath geen gehucht maar een straat is, en dat we er 100 meter vandaan geparkeerd staan. En dat onze tocht nu echt een aflevering van ‘Spoorloos’ wordt, omdat we het laatste stuk moeten lopen, alsof het een steil paadje in een berggehucht in Colombia is.
We giechelen erom. Dan staan we voor de grote poort en bellen aan. Luid geblaf. Hondensnuiten steken onder de poort door. Een zachte meisjesstem door de intercom. Nee, neef Peter is er niet, maar zijn vader misschien nog net wel. En wie zijn wij ook alweer? “Die Cousinen aus Holland”, zeggen wij.
Het meisje, blijkbaar de vriendin van Peter, komt naar de poort. Ze kijkt nog een beetje schichtig, maar doet toch open. “Ja”, zegt ze, terwijl ze omkijkt, “der Vater von Peter ist noch da.”
Willi is er! En hoe gaat zoiets dan verder? Wat gebeurt er precies? We stappen de poort binnen. Aan het eind van de grote binnenplaats zien we de contouren van onze oom, zijn vierkante, geblokte lijf. Niets veranderd, op het eerste gezicht. Hij staat stil en kijkt onze kant op. We lopen op hem af. “Willi!”, roepen wij. “Wir sind es!” Natuurlijk moet hij overvallen zijn en zich ongemakkelijk voelen, maar ik zie het niet aan zijn gezicht.
Koffie drinken
Hij begroet ons vluchtig en begint van de weeromstuit heel druk te praten. Alsof we elkaar vorige week nog zagen. Dat hij toch bijna al weg was geweest, dat hij de hele ochtend hard gewerkt heeft, kijk, hier, Peter en hij metselden een nieuwe muur. Dat ze de koeien hebben weggedaan, want die ontsnapten steeds, maar dat Peter nu bijen houdt. En dat zijn kleren vies en bezweet zijn. En dat hij ons in de verte zag, maar eerst dacht dat we Maria en zijn dochter waren en daarom schrok, want die waren toch in Wuppertal?
En trouwens, ze waren vorige week nog in het dorp van mijn vader bij het graf van mijn moeder want het was Allerzielen. Onze monden vallen open. “Maar Willi, begrijp je dat dat precies is waarom we hier zijn?’’ begint mijn zus, maar het is nog te vroeg, we kunnen nog niet naar de kern. Eerst aankomen. Vooral voor mijn oom. Daarom praat hij ook zoveel.
We reden hierheen zonder verwachtingen. Al die jaren vonden we dat het best overdreven was om zo lang boos te blijven, dat wij toch ook zo onze redelijke redenen hadden om af te zeggen. Nu zijn we hier en Willi stuurt ons niet weg. We drinken koffie in de woonkamer en hij vertelt nog steeds druk, onder meer over het grote gestreepte zebravel dat voor de open haard ligt en dat neef Peter persoonlijk in Namibië heeft geschoten.
We cirkelen nog steeds om de kern heen en nu voel ik ook heel duidelijk dat alle ‘redelijke’ redenen er niet meer toe doen. We laten onze wapens zakken. We komen eigenlijk alleen maar om dat ene te zeggen: we houden van jullie, we missen jullie, we vinden het heel erg wat er gebeurd is. En het is vreemd om te merken hoe goed dat voelt.
Dat de zebra daar ligt, komt doordat mijn neef een Duitse boer in Namibië als cliënt heeft, die dit seizoen meedoet aan de Duitse ‘Boer zoekt vrouw’.
Kerstkaart onderweg
Vrolijke en minder vrolijke verhalen passeren. Mijn nichtje blijkt inmiddels gescheiden en mijn tante is geopereerd, eigenlijk is ze net hersteld. We scheren scherper naar het midden. “Ik weet niet eens waar mijn andere zus begraven ligt”, zegt Willi ineens en daar ligt de zinloosheid van het grimmig in stand houden van de ruzie op tafel.
Dan zegt hij eindelijk: “Laten we er niet langer omheen draaien.” Hij vertelt hoe boos Maria en Peter destijds waren, “en nog steeds”, en dat hij niet weet of dat nog verandert. Ik merk dat het er bijna niet toe doet. Ik verwacht ook geen uitnodiging voor Kerst, maar ben gewoon blij dat we Willi gevonden hebben, dat we hier zitten en koffiedrinken en praten. De rest zien we wel.
“Was dat het?” zegt de vriendin van Peter als ze hoort waar deze jarenlange ruzie over gaat. “Ik kende Peter toen net. Hij had mij ook uitgenodigd en ik ben ook niet gegaan”, zegt ze. “En jij bent wel nog hier!” lachen wij. Ze maakt buiten in de boomgaard foto’s van ons drieën die ze naar Peter appt. En dan lopen we na een paar stevige omhelzingen terug naar de auto, met een pot honing uit eigen tuin.
Sinds het bezoek in oktober heeft de familie nog niets van zich laten horen. De kerstkaart vanuit Nederland is onderweg.
De diverse Kuchen op de foto van Merlijn Doomernik kochten we bij Bettina Bakt. In haar Konditorei op de Amsterdamse Van Woustraat bakt Bettina biologische Duitse taarten en koekjes, zoals ze dat van haar Duitse moeder leerde. De tafel is gedekt met Rosenthal-servies, uit de uitzet van Andrea Bosmans moeder.
Lees ook:
Een onhandige opmerking maakt je niet meteen een racist
Olaf Stomp schreef twee jaar geleden over de momenten dat hij zich ineens bewust werd van zijn huidskleur. Hoe vergaat het hem nu?
En toen werd mijn kind geboren en begreep ik alle bezorgdheid van mijn omgeving
Toen Jeannine Julen zwanger was, schreef ze hier over alle bemoeials in haar omgeving. Nu haar dochter is geboren, krijgt ze nog steeds goedbedoelde adviezen, maar ze snapt steeds beter waarom. Uit liefde natuurlijk.