interview
Na Sobibor bleef Selma Engel-Wijnberg zich altijd opgejaagd voelen, vertelde zij in dit interview
Gisteren overleed Selma Engel-Wijnberg, de laatste Nederlandse Sobibor-overlevende. Drie jaar geleden sprak Trouw uitvoerig met haar over het vernietigingskamp en de jaren ná de oorlog.
Bij het horen van het woord ‘bevrijding’ haalt Selma Engel-Wijnberg (92) haar schouders op. Het is een begrip dat haar niet zo veel zegt. “Als je aan de ene dictator ontkomen bent, staat er weer een andere klaar om je een kopje kleiner te maken.”
Wie haar levensverhaal aanhoort, begrijpt waar die houding vandaan komt. De besneeuwde omgeving van haar huis ademt een rust uit die in schril contrast staat met het leven dat haar overkwam vanaf het moment dat het Duitse leger in 1940 Nederland binnenviel. Na vele omzwervingen belandde zij in 1957 in Branford, een plaatsje aan de oostkust van de VS, een stuk boven New York. Daar hervond ze het gewone leven, hoewel de Holocaust in de zeventig jaar na de bevrijding nooit ver weg is.
Selma Engel is niet zomaar een overlevende van de Holocaust. Zij is de enige Nederlandse overlevende van Sobibor, een van de gruwelijkste vernietigingskampen die het Derde Rijk heeft voortgebracht. Selma kan het navertellen omdat zij betrokken was bij een onvoorstelbare ontsnapping. Over die ontsnapping uit Sobibor zijn boeken geschreven, er is zelfs een Hollywoodfilm over gemaakt – ‘Escape from Sobibor’ – waarin de rol van Selma werd gespeeld door de Nederlandse actrice Ellis van Maarseveen.
“Vrij, echt vrij, was ik toen ik nog een meisje was”, zegt Selma na even nadenken. Zij groeide op in een orthodox-joods gezin in Zwolle met ouders die het Hotel Wijnberg bestierden. “Tot 1940 was het leven ‘so nice’ in Zwolle”, zegt ze in haar mengsel van Nederlands en Engels. “Ik had het als meisje niet makkelijk hoor, met drie broers. Ze hebben me weleens een blauw oog geslagen, per ongeluk dan. Mijn ouders hadden door het hotel niet veel tijd voor me. Toch denk ik met veel warmte terug aan die tijd van voor de oorlog.”
De trein naar Sobibor
Na het interview geeft Engel een rondleiding door haar huis dat opvallend Hollands is ingericht. Aan de muur hangen herinneringen zoals een pentekening van de synagoge in de Schoutenstraat in Zwolle. Verderop een handwerkje met daarop Zwolse iconen als de Peperbus, Sassenpoort en drogisterij De Oude Gaper.
In dat fijne Zwolle sluipt vanaf het moment van de capitulatie bij de 18-jarige Selma en haar familie angst naar binnen. Gesteld voor de keuze naar Duitsland of onderduiken, koos zij voor het laatste. Eind 1942 woonde zij in Utrecht waar zij hard moest werken voor een rijke familie. Selma werd ontdekttoen zij bij een Joods gezin, dat even verderop ondergedoken zat, op bezoek ging. Van de gevangenis in Amsterdam ging ze naar Vught en na een paar maanden naar Westerbork. Op 6 april 1943 vertrok de trein met ruim tweeduizend passagiers naar een plek die toen nog niemand wat zei: Sobibor. Hoge nazi’s lieten hun oog vallen op dat dorpje aan de oostgrens van Polen. Daar moest een kamp komen dat maar één doel had: het vernietigen van zo veel mogelijk Joden. Uiteindelijk kwamen daar circa 170.000 Joden om, van wie 30.000 uit Nederland.
Van de drie dagen durende reis weet Selma zich weinig te herinneren. “Ik was toevallig in gezelschap van wat jonge meisjes.We wisten in Vught en Westerbork absoluut niet wat ons te gebeuren stond en we spraken af bij elkaar te blijven.” Na het verlaten van de wagons passeerden de meisjes een paar SS’ers die hen van top tot teen stonden op te nemen. “Ze zeiden: ‘jij’ en ‘jij’”, zegt Selma met een gezicht alsof ze het allemaal herbeleeft. “Zo pikten ze ons eruit. We hadden geen idee wat dit te betekenen had. Het was inderdaad een cruciaal moment, maar we wisten van niks. De anderen moesten doorlopen... naar de gaskamer, maar daar kwamen we pas later achter.” Selma en de andere meisjes hadden het ‘geluk’ te behoren tot de zogeheten Arbeitshäftlinge. Ze kwamen terecht in Lager 1, wat betekende dat zij de bagage van gevangenen moesten sorteren. “Vreselijk werk”, zegt Selma, “maar het kon nóg veel erger. Chaim moest het haar van naakte, schreeuwende en huilende mensen afknippen, voordat zij naar de gaskamer gingen.”
“Zonder Chaim was ik heel snel dood gegaan”
Chaim is Chaim Engel, een Poolse Jood die zes jaar ouder was dan Selma. Hij zat al een tijdje in Sobibor en wist hoe te overleven. Vanaf het begin had hij een oogje op het knappe meisje uit Nederland. “Hij was erg aardig tegen mij en ik was gevoelig voor zijn toenadering. We konden goed met elkaar opschieten. We praatten met elkaar in het Duits, we begrepen elkaar. Hij nam mij onder zijn hoede en daar heb ik mijn leven aan te danken. Zonder Chaim was ik heel snel dood gegaan.
“Op een dag werd ik vreselijk ziek. Het was tyfus. Normaal gesproken betekent dat het einde in een kamp. Zieken konden Duitsers niet gebruiken. Ach, ach, wat heeft Chaim me toen geholpen. Hij sjouwde me naar de plek waar we onze behoefte moesten doen. Hij zorgde ervoor dat ik, als de bewakers niet keken, kon uitrusten. Zelf weet ik er niet veel meer van, dat heb ik later gehoord.”
Selma overleefde Sobibor ook dankzij het ontsnappingsplan dat door enkele Joodse soldaten en krijgsgevangenen uit Wit-Rusland was gesmeed. Chaim hoorde niet bij de organisatoren, maar werd een paar dagen van tevoren wel ingelicht. “Ik wist van niks”, zegt Selma. “Achteraf gezien ook maar goed. De avond tevoren fluisterde Chaim dat ik de volgende dag heel veel kleren over elkaar moest aandoen. Dat heb ik gedaan. Ik deed alles wat hij zei.”
Er werden geweren gestolen, verschillende belangrijke SS-figuren vermoord. Chaim moest ook iemand ombrengen en hij vroeg Selma om een mes voor hem te regelen. Ze zorgde voor een joods offermes. De mannen vielen een kantoor binnen en Chaim stak een SS’er in zijn borst. Maar ook sneed hij zichzelf.
“Ik zag hem naar buiten komen en hij zat onder het bloed”, zegt Selma weer geschrokken. “Met een lap maakte ik zijn hand schoon, maar het bleef bloeden. Ik probeerde het te verbinden. Ik was totaal in de war. Wat ik nog vaag weet, is dat Chaim tegen me zei dat ik moest rennen. Iedereen was aan het rennen. Er klonken veel geweerschoten. Chaim sleepte me mee.We bleven lopen en opeens waren we tussen de bomen.”
Jules Schelvis – die in juni 1943 bij Sobibor aankwam, daar een paar uur verbleef en naar een ander kamp werd doorgestuurd – maakte na de oorlog een uitgebreide studie van Sobibor. Hij verloor in dat kamp onder meer zijn vrouw Rachel en zijn schoonouders. Hij berekende dat die dag 365 Joden een vluchtpoging deden. Van hen overleefden er 47 de oorlog.
Opgejaagd
Af en toe is Selma een tijdje stil. Het gesprek vermoeit haar zichtbaar. Haar kleindochter Tagan zet dan weer een kopje thee. Vanuit haar keuken kijkt ze zwijgend naar de vogels die buiten op het besneeuwde terras met elkaar kibbelen om de pinda’s die zij daar heeft gestrooid.
Had u toen het gevoel vrij te zijn? “Vrij? Ben je gek? We bleven ons opgejaagd voelen.” Chaim en Selma kwamen in het bos uiteindelijk in een groep terecht, maar de meesten vertrouwden Chaim niet. Selma had het gevoel dat zij hem wilden doodschieten, en dus besloten de twee om samen verder te gaan. Na het slapen in bevroren greppels en eindeloos dwalen kwamen zij bij het boerenechtpaar Stefka en Adam, dat hun tegen betaling wel onderdak wilde geven. Zij betaalden met kostbaarheden zoals goud en diamanten die zij tijdens het sorteren van kleren tegenkwamen.
“We wisten dat we nog steeds groot gevaar liepen. We waren zo blij met de zolder boven een paardenstal, die we niet mochten verlaten, omdat Stefka en Adam bang waren dat we door anderen zouden worden ontdekt.”
Eind juli verdreven de Russen de nazi’s en konden Chaim en Selma eindelijk van hun zolder afkomen. Selma was toen al een tijdje zwanger. “Ik verlangde in die tijd zo naar Holland. Vreselijk.” Van terugkeer was echter nog geen sprake, omdat in West-Europa de oorlog nog volop woedde. In het‘bevrijde’ Polen bleek dat vrijheid een relatief begrip was. In het dagboek dat zij in die dagen bijhield, gaf ze regelmatig blijk van haar wanhoop. De Poolse bevolking was verre van vriendelijk tegen Joden. Na de nodige avonturen kwamen Chaim, Selma en hun pasgeboren zoontje Emiel aan in Odessa aan de Zwarte Zee. Na een tijdje stapten zij op een boot naar Marseille. Tijdens die tocht sloeg het noodlot toe. Onderweg overleed Emiel aan voedselvergiftiging. Hij was zevenenhalve maand oud.
In Zwolle bleek dat van de familie alleen zij en haar broer Bram de oorlog hadden overleefd. Zij ontdekten bovendien dat ook in Nederland ‘vrijheid’ een relatief begrip was. Hoewel zij inmiddels waren getrouwd, was de Nederlandse overheid allesbehalve bereid om Chaim als Nederlands staatsburger te accepteren. “We kregen een brief waarin stond dat hij het land uit moest. Ik was kwaad, maar ook zo wanhopig. Chaim moest onderduiken in mijn eigen land! Ik haatte Holland en ik wilde er snel weer weg.”
Volgens Selma was haar man niet kapot te krijgen. Toen Polen weigerde Chaim terug te nemen, kon de overheid niets anders doen dan hem schoorvoetend een verblijfsvergunning geven. Chaim begon in Zwolle na een paar jaar een stoffen- en later een kledingzaak, maar iets was er bij Selma kapot. Zij wilde naar Israël en in 1951 emigreerde de familie, die na de oorlog met dochter en zoon was uitgebreid. “Ik genoot in dat land”, zegt Selma.
“Ik was ‘very happy’ in Israël. Maar Chaim voelde zich er niet thuis. Hij ergerde zich aan het feit dat hij zich telkens voor het leger moest melden. Hij haatte het leger. Hij bleef maar over Amerika zeuren en in 1957 gaf ik hem zijn zin. En nu zitten we hier.”
Hier is de VS, waar Selma en Chaim leerden wat vrijheid betekent. Chaim begon eerst een broodbezorgingsdienst en later kocht hij een juwelierszaak. “Ja, we hadden de oorlog achter ons gelaten”, zegt Selma. “Chaim (hij overleed in 2003, MK) wilde nooit over Sobibor praten. Ik wel. Weet je trouwens dat de rabbijn hier duidelijk liet merken dat hij daar niet in geïnteresseerd was?” Ze maakt een wegwerpgebaar.
Op het eind van het gesprek zegt ze steeds vaker dat ze zich zo eenzaam voelt, ondanks de aandacht van familie en vriendinnen. Bijna achteloos merkt ze op dat zij niet zo’n hoge dunk van zichzelf heeft. Ja, geeft ze toe, ze overleefde de Holocaust, maar dat had ze vooral te danken aan Chaim. “Zonder hem had ik Sobibor nooit overleefd.”