Moord met de Bijbel in de hand
Nederland heet sinds de Gouden Eeuw het land van koopmannen en dominees; handelaren met een opgeheven vingertje. In een wekelijkse serie vragen Trouw en de Wereldomroep zich af: wie wint er als handel en geweten in conflict raken?
Het zijn van die ontmoetingen die je niet verwacht in de uithoeken van deze wereld. Op het geïsoleerde Indonesische eilandje Banda Neira staat een oud protestants kerkje. Verweerd door de tijd en aangevreten door een brand die woedde in 1999. Op een groot stenen plakkaat aan de muur staat geschreven: ’Hier zoekt men kracht om in zijn leven den God des levens eer te geven. De waarheid reinigt hier van zonden, de hoop geneest hier zielewonden.’
In het godshuisje liggen grafstenen met oer-Hollandse namen en een oude Statenbijbel, verkleefd en opgevreten door de tropenhitte. „Het zou best kunnen dat die nog aan boord lag bij mijn voorvader Pieter”, zegt Rick van den Broeke uit Alkmaar.
Twaalf generaties scheiden Pieter en Rick. De opperkoopman van de VOC en de medewerker verslavingszorg werden allebei geboren in de Lage Landen. Alle tussenliggende geslachten zagen het licht op de Banda-eilanden. Pieter van den Broecke voer veelal aan de zijde van VOC-commandeur J. P. Coen en introduceerde de koffie in ons land.
Van den Broeke noemt zijn voorvader een dapper man: „Pieter was een innovator, een ontdekker. Ze voeren maanden voordat ze arriveerden op hun onzekere bestemming. De kans op ziekten en schipbreuk was groot. Slechts een derde van de bemanning die vertrok naar de Oost keerde ook terug in Amsterdam. De rest kwam om, gekweld door scheurbuik, honger en andere ellende.”
Zulke ondubbelzinnige statistieken stemden blijkbaar nederig. Van den Broecke in zijn logboek: ’In Godsgenade lichtten wij ons anker.’
Pieter van den Broecke was aanwezig toen Coen in 1621, gelegen voor de Banda-eilanden, drastische maatregelen nam om een handelsmonopolie af te dwingen met de bij vlagen onwillige bevolking. De eilandjes, het grootste nauwelijks de helft van Texel, waren van belang door hun superieure kruidnagelen en nootmuskaat. Jan Pieterszoon Coen nam zijn lijfspreuk ’dispereert niet, ontziet uw vijanden niet, want God is met ons’ nogal letterlijk. Hij bestormde het hoofdeiland en huurde Japanse samoerais in om executies uit te voeren onder de burgerbevolking. Een dodental van 3000 lijkt een voorzichtige schatting. Ook het getal van 15.000 wordt genoemd. Allen stierven zonder een kik te geven. De enige die Hollands sprak, vroeg: „Mijne heren, is er dan geen genade?”
„Het moet er beestachtig aan toe gegaan zijn”, zegt Rick van den Broeke. „Maar je moet het wel in de context van die tijd zien. Toen was het een normale zaak om niet-christenen, heidenen, om te brengen. De Spanjaarden deden weinig anders. Toch blijven het vreemde gedragingen voor een devoot christen.”
Na de slachting was de weg vrij om het schamele aantal overlevende inlanders en de al zittende katholieke Europeanen te winnen voor het protestantisme. In 1635 werd het eerste kerkje door VOC-dominees gesticht. Inmiddels deden de nazaten van Van den Broecke goede zaken als perkenier in de nootmuskaathandel. Op zeker moment wist men van gekkigheid niet wat men aanmoest met de winsten.
„De perkeniershuizen werden geplaveid met rijksdaalders”,zegt Rick van den Broeke. „En ze stonden vol luxe goederen die verscheept werden uit Europa.”
Relatieve rust daalde neer over de eilanden, de VOC bracht algehele welvaart, maar de gifbeker van handel en geloof zou nog niet leeg blijken.
Inmiddels kwamen de Vereenigde Oostindische Compagnie en andere ondernemingen goed op stoom. Historicus Jan Blokker jr. laat het overtuigend zien op een kaartje met ’handelsroutes van de Republiek’. Pijlen vertrekken vanuit een vlekje aan de Noordzee de hele wereld over. Nieuw Amsterdam, Sint Eustatius, Deshima in Japan en vooral naar Indië.
„We waren onvoorstelbaar rijk. Dat hadden we vooral te danken aan onze hoogwaardige schepen en de geweldige logistiek. Varen met een leeg schip was taboe. Met artikelen naar Ghana, daar kregen ze in ruil slaven uit het binnenland, vanuit Afrika ging het met de negerslaven naar Nieuw Amsterdam, New York. Vanuit de West ging men met tabak en suiker naar Amsterdam om het op te slaan in de pakhuizen waar nu de yuppen wonen.”
„Aan boord was altijd een dominee”, zegt Blokker. „We waren een Godvrezende natie. Het geloof was niet weg te denken uit het alledaagse leven. Allereerst was de scheepsdominee er voor het zielenheil van de bemanning. Zat het de handel niet in de weg en was er de gelegenheid, dan werd er bekeerd. Dat was een daad van goedertierenheid. Je behoedde een medemens voor de hel.”
Blokker werkt aan een boek over ons imago, ondermeer in den vreemde. „Onze koopmansgeest en onze domineesgeest drukten daar een flink stempel op. Vooral het eerste, onze handelsgeest. Wat betreft onze dominees, je leest: daar heb je die kerels in het zwart weer. Verder valt op dat we gezien worden als een land van notoire zatlappen.”
Over conflicten tussen kooplieden en missionarissen aan boord vond Blokker tijdens zijn onderzoek weinig terug. Handel drijven met oorden waar tempeldanseressen, verkapte prostituees, in zwang waren? „Geen punt”, zegt Blokker. „Handel ging altijd voor. Winst maken werd door de rechtgeaarde calvinist trouwens gezien als een teken dat de Heer het goed met je voor had.”
Als de VOC na 4700 reizen naar Azië in 1798 wordt ontbonden, dient zich het begin van de Industriële Revolutie aan. De opkomst van de grote baronnen. De vraag is: maakte het als arbeider nog iets uit of je voor een baas werkte die de mond vol had van broederschap, naastenliefde en gerechtigheid?
Het antwoord wordt gegeven in een van de authentiekste cafés van Amsterdam, De Pilsener Club. De muren zijn er in ruim een eeuw letterlijk bruin gerookt, het behang achter de ingelijste hoofdstedelijke tafereeltjes is spierwit. Hier wordt nog Van Vollenhoven Stout geschonken, het bier van de diepgelovige brouwer Willem Hovy.
„Hovy had net als de meeste christelijke zakenlieden oog voor harmonie en overleg”, zegt Rolf van der Woude, samensteller van een bundel over gelovige ondernemers. „Maar verder hielden die ondernemers geloof en zaken gescheiden. Hovy’s bier smaakt trouwens aangenaam naar stevig dropwater.”
Als arbeider had je het volgens Van der Woude niet slecht bij de gereformeerde Hovy. „Hij geloofde niet in de kracht van de markteconomie alleen. Hij gaf zijn werknemers op zondag en op christelijke feestdagen betaald vrijaf. Met een lege maag is het slecht geloven, was zijn motivatie. Ook zorgde hij voor behuizing en droeg flink bij aan een ziekenfonds voor zijn werknemers. Dat kun je bijbelse naastenliefde noemen. Actief bekeren kwam niet voor, maar voor werknemers met hang naar diepgang en bijbelse kennis was er de leeszaal. En facultatief religieus onderricht zoals bijbellezingen.”
Was Willem Hovy hiermee een pionier van het tegenwoordig zo in zwang zijnde Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen? „Ja”, zegt Van der Woude. „Hij koos bewust voor een lagere winst in een tijd dat zoveel mogelijk geld verdienen de norm was. Zo heeft hij nog eens een keetje neergezet voor de arbeiders die onder barre omstandigheden met de hand het Noordzeekanaal groeven.”
Van een Industriële Revolutie zullen VOC-man Pieter van den Broecke en zijn nakomelingen op het verre Banda vermoedelijk niet veel gemerkt hebben. Generaties verdienden doordeweeks in het zweet huns aanschijns de kost met de nootmuskaat en bezochten op zondag het protestantse kerkje.
Eeuwen van handel en geloof slingerden in 1999 als een morbide, wrede boemerang terug op de vrijwel volledige twaalfde Bandanese generatie. Tijdens onlusten tussen moslims en christenen werden, gevoed door drank en jaloezie, vijf vrouwelijke familieleden op hun plantage vermoord. Daarmee verdween de naam Van den Broeke na vier eeuwen vrijwel volledig uit het voormalige winstoord van de VOC; het einde van een perkeniersgeschiedenis.