Mistrial tegen Raskolnikov
AMSTERDAM - “Bloedzuiger! Demon!”, roept een donkere junkie, vanaf een bankje op de halte van lijn 13 en 17, bij de Westerkerk in Amsterdam. Een blonde blanke met een sportschoolgezicht maakt zich aan de overkant los van zijn metgezel en komt langzaam naar de verslaafde toegelopen. “Ik bedoel niet jou, maar je vriend”, zegt deze en loopt weg.
Het 'kwaad' van de straat is stom, vies, tamelijk hopeloos en vrij van theoretische reflectie. Dat kwaad was niet lijfelijk vertegenwoordigd op de slotbijeenkomst van de Manifestatie van het Kwaad in de nabijgelegen Rode Hoed. Daar zweefde de boodschap van Elie Wiesel door de zaal: onverschilligheid voor het lijden van de ander, dát is het ergste kwaad.
Onverschilligheid is zeker de zonde, die het beschaafde en tolerante publiek in de Rode Hoed het meest bedreigt. “Moeten we nu eigenlijk niet in opstand komen?” vraagt een meneer naast mij zich hardop af, nadat we ons collectief al meer dan een kwartier kapot hebben staan vervelen bij de zich alsmaar herhalende vondsten van de theatergroep Warner en Consorten. Niks opstand, de Rode Hoeders zitten het braaf nog een kwartier uit.
“Ik denk dat ik om vier uur even overwip naar Drewermann in de Wester”, overlegt de buurman met een vrouwelijke kennis. “Ja, ik ook. Ik ben niet zo'n Drewermann-gek, maar één keer moet je 'em toch...”, zegt de vrouw.
De slechtigheid liet zich in De Rode Hoed vor het overige van zijn beste kant zien. In het wilde harenpak van de boze geest Ranga bijvoorbeeld, uit een gedanst Balinees sprookje.
Het kwaad toonde zijn Bosnische gezicht in een smaakvol voorgelezen en op piano en viool begeleide cyclus van gedichten, door studenten gemaakt in het kader van het programma 'Dichten na Auschwitz'.
Maar het hoogtepunt van de middag was de met hartstocht gevoerde rechtszaak tegen Rodion Romanovitsj Raskolnikov, de hoofdpersoon uit Dostojevski's roman 'Misdaad en Straf'.
Raskolnikov is een hongerlijdende, vereenzaamde student, woonachtig in een smerig kamertje in een armoedige woonkazerne aan de achterkant van het negentiende-eeuwse Sint Petersburg. In het koortsige brein van deze student zet zich de gedachte vast dat in deze slechte wereld bijzondere mensen het recht hebben overtollige slechteriken ('luizen') van hun leven en goed te beroven, om de wereld daarmee beter te maken. Raskolnikov vermoordt een oude pandjeswoekeraarster en haar zuster. Het grootste deel van de roman behandelt zijn worsteling met de steeds krachtiger overtuiging dat God het met zijn gebod 'Gij zult niet doden' uiteindelijk tóch bij het juiste eind heeft en geen uitzonderingen toestaat.
Deze Raskolnikov stond dus gisteren terecht. Als openbare aanklager trad Albert van den Heuvel op, ooit van de Wereldraad van Kerken, laatstelijk voorzitter van de VARA en vice-voorzitter van de NOS. Met een perfecte predikantendictie, waar menig NOS-nieuwslezeres een puntje aan kan zuigen, veegde Van den Heuvel het halve oeuvre van Dostojevski én die ene zin van Wiesel op één hoop in een groots pleidooi tegen de mens, die denkt dat 'nastrevenswaardige doelen kunnen worden bereikt door handelingen die gebaseerd zijn op onverschilligheid voor het lijden van de ander'.
Dostojevski zelf moest er ook van lusten in Van den Heuvel's verhaal. Eén van diens hoofdmotieven is: Als Gods bestaan ontkend wordt, is alles toegestaan. Volgens Van den Heuvel heeft 'getuige-deskundige Fjodor Michailovitsj Dostojevski' het hier bij het verkeerde eind. De samenleving moet en zal ook zónder geloof zijn heil zoeken in wet en recht. Dostojevski's beschrijving van het berouw en de boetedoening van Raskolnikov vermochten Van den Heuvel niet te vermurwen. Zijn eis: de doodstraf. Daarmee stond vast dat het Rode Hoed-publiek hem af zou vallen.
Vergeleken bij Van den Heuvel toonde de verdediger, Erik Jan Spaans, wat bleekjes. Dostojevski zou de vloer hebben aangeveegd met diens humanistisch betoog. Het religieus gefundeerde principe van de schrijver van collectieve schuld van allen voor allen, werd door advocaat Spaans versimpeld tot: Het is óók de schuld van de maatschappij, want Raskolnikov was arm en eenzaam. Jammer van een advocaat, die in het gewone leven óók advocaat is, en bovendien afgestudeerd op Dostojevski's visie op het strafrecht.
De rechter (medewerker Edgar du Perron van de Hoge Raad) liet het publiek beslissen: Moet Raskolnikov bestraft worden, en zo ja, hoe? Bijna iedereen vond dat Rodion Romanovitsj in ieder geval níet vrijuit kon gaan. Eén student stemde voor onmiddellijke vrijlating en kwijtschelding van straf. 'Een mistrial', riep de advocaat vrolijk. Een verdeelde jury. De zaak werd verdaagd.