Mijn Brouwerse jaren
'Er stort een door het verdelgingsmiddel buiten zinnen geraakte vlieg vlak bij mijn hand op de armleuning van de stoel: een deerniswaardig knetteren en brommen, op de zij en op het ruggetje vallen, in de rondte tollen; ik leg mijn hand op de vlieg, ik voel hem tegen mijn handpalm spartelen voordat ik hem dooddruk, ik sluit er mijn ogen zo krampachtig bij dat het in mijn binnenhoofd begint te gonzen. Rap overeind, het vliegenoverschotje aan hemd en broekspijp afvegend en verder over hand en vingers uitwrijvend tot er niets van over is.'
Citaat uit Mijn Vlaamse jaren
Jeroen Brouwers, Privé Domein 47
P. F. Thomése
Wanneer ik als jongen dacht aan het 'ware leven', het 'later' van mijn dromen, kon ik mij daar alleen een gekunstelde voorstelling van maken. Een film, een roman, een toneelstuk. Het grote leven bestond, zoals ik het zag, uit poses, uit theatrale gestes etc. Het voldongen leven kwam mij voor als één grote poppenkast, waarvoor ik een bij mij passende rol moest zien te vinden. Als je je later dan toch moest aanstellen, dan kon je het beter meteen maar goed doen ook. Schrijven, of liever: schrijver zijn, leek mij de hoogste vorm van aanstellerij die een jongeman kon bereiken.
Het begon, zoals altijd, met een pijp, vast atrribuut der allergrootsten. Ik hoorde tot die gymnasiumjongens die pijproken als een eerste stap naar een glorieuze toekomst beschouwden.
De enige keer dat ik Jeroen Brouwers ontmoette, in 1979 (bij de uitreiking van de P.C. Hooftprijs aan de pijproker Harry Mulisch), droeg hij een driedelig wollen pak dat waarschijnlijk nog van zijn opa was geweest. Het was precies zo'n pak als waarin Lodewijk van Deyssel promeneerde. Ik herkende de pose natuurlijk meteen, het aanstellerige verlangen iemand anders te zijn. Hij zweette gestadig, liep rood aan, hijgde en pufte. De 'Lodewijk van Deyssel' kwam duidelijk niet van de grond en ondertussen voelde hij zich niet op zijn gemak in de 'Jeroen Brouwers' die hij helaas bleef.
Terwijl een 'Jeroen Brouwers' mij zo niet het hoogste dan wel het hoogst haalbare leek in het genivelleerde klimaat van de seventies, waar domheid troef was en debiliteit aas. Te laat geboren voor het echte werk, maar wellicht nog net op tijd voor iets wat daar op leek.
Ik had 'Mijn Vlaamse jaren' verslonden, ik leefde ermee, overwoog zelfs naar België te verkassen, om daar net als hij in de bossen in een hutje vol leeggezopen drankflessen een romantisch schrijversleven op te bouwen. Mijn Vlaamse jaren is de uitdrukking van een totaal verliteratuurd leven, waarin niets bestaat wat niet beschreven is. Brouwers betoont zich een volleerd navolger, maar hij volgt zovelen zo virtuoos na (ik denk meteen aan Reve, en ook aan Van Deyssel zoals reeds gemeld, ook aan Mulisch, ook aan Hermans, welke grote niet), dat het resultaat onverwisselbaar 'Brouwers' is geworden, iemand die door zichzelf niet te kunnen zijn, onontkoombaar zichzelf is geworden, ongemakkelijk zwetend in de verenpracht van zijn voorgangers. Hij werd voor mij de aangewezen schrijver om na te gaan doen.
Voor hem licht ik mijn hoge zijen hoed (een mottig en voor mij te klein geval met in de rand de initialen AdR dat ik ooit bij toeval van de erven Alphons de Ridder/Willem Elsschot heb gekregen).
undefined