Michele Anne de Mey laat schaapjes op Scarlatti los Dans met beperkte bewegingen volgens het herkauwsysteem
AMSTERDAM - Nog geen drie weken na de schitterende Bachcreatie die Anna Teresa de Keersemaeker in opdracht van het Holland Festival maakte, was het afgelopen weekend in de Amsterdamse Stadsschouwburg te zien wat Michele Ann de Mey, haar collega van het eerste uur, met de klaviersonates van Domenico Scarlatti, Bachs tijdgenoot, gemeen heeft.
De Mey noemde haar in het Avignon-festival '92 geproduceerde choreografie Sonatas 555, naar het aantal vingeroefeningen die Scarlatti heeft nagelaten. Ondanks hun beperkte vorm gelden deze composities als een onuitputtelijk bron van melodische, harmonische en ritmische vondsten, die ook de techniek van het klavierspel met de zogenaamde Scarlatti-greep (overkruiste handen) verrijkte. . Niet alleen omdat Scarlatti zijn sonates in Napels, Rome, Lissabon en Madrid schreef geldt hij als de mediterrane tegenpool van de strenge, wohl temperierte Bach.
Helemaal toevallig lijkt De Mey's keuze voor Scarlatti niet. Want zo streng en hardvochtig haar danstegenvoeter De Keersmaeker is en daarom ook bij de complexe helderheid van Bach moest uitkomen, zo speels en blijmoedig optimistisch is de danssignatuur van De Mey, die zich in 1989 definitief van De Keersmaekers dansgroep Rosas afscheidde. De tintelende Sonates (het programma laat - o schande! - de clavecinist onvermeld) die als een klaterende waterval de zwarte toneelruimte vullen, zijn de contekst van een idyllische pastorale, voor een Spaans-Franse herder met een echt zwart schaap en acht (even echte) mededansers, die zich als zijn kudde schaapjes op de speelweide achter hem ophouden. En zoals het een zwart schaap betaamt, mekkert, kauwt, keutelt, plast en spartelt dit beest, terwijl de herder (Manolo Canteria) zich aan poetische, deels onverstaanbare mijmeringen over het leven te buiten gaat.
Onderwijl spelen de vijf danseressen en drie dansers in simpele, alledaagse kledij met grote stokken hun uitvergrote mikadospel. Pas gaandeweg wordt duidelijk dat de kleuren op de stokken overeenkomen met de kleuren van hun huid, haar, ogen en andere kenmerken. De Mey wil vooral het speelse, lichtvoetige en luchthartige van deze kudde benadrukken en beperkt hun bewegingen tot een minimum, volgens het systeem van herkauwen. Huppelend opspringen met opgetrokken schouders, een enkele kuitenflikker, rollen over de grond, zwaaien met rokken en haren en vooral de ogen schuin naar voren op de grond gericht houden, in een lange aaneenrijging van kwartetten, trio's en duetten. Het speelse karakter heeft weinig pretenties en de spanningsboog blijft zeker niet de volle vijf kwartier even strak gespannen.
Soms wordt het ritme opgejaagd, drijven donderswolken over en lijkt de herder zijn op hol geslagen kudde nauwelijks bij elkaar te kunnen houden. Tot slot gaat hij met elk van zijn lammetjes een korte liefdevolle solo aan, om zich met een olijke radslag bij zijn eigen zwarte schaap te voegen. Virtuoze dans, analoog aan het klavierspel, laat deze choreografie niet zien, maar de vitaliteit van deze uit vele nationaliteiten samengestelde dansgroep is zeker sympathiek, zij het bij vlagen want de choreografie heeft vele inzakkers.
De schaapachtigheid geeft een ondertoon van algehele onnozelheid en erg veel diepgang krijgt het landelijke sjouwen en zwaaien met de stokken of het spelen met lange naalden en keitjes rond een platform ter rechterzijde niet. De liefde voor en van het zwarte schaap oogt even aandoenlijk als haar wimpelende staartkwastje.