Met de grote jongens spioneren in het Oostblok
koude oorlog | Nederland deed in de jaren vijftig volop mee aan riskante geheime operaties in Oostbloklanden, blijkt uit een boek dat vandaag verschijnt. Nederlandse inlichtingendiensten trokken op met Amerikaanse en Britse spionnen. Soms doeltreffend, soms zonder succes.
December 1951: De Koude Oorlog is in volle gang. Nederland is bondgenoot van de Verenigde Staten, vecht mee in de Koreaanse Oorlog. In eigen land is de angst voor communisten en de Sovjet-Unie groot.
Die maand verschijnen in Nederlandse kranten korte berichten over de arrestatie, berechting en executie van vier spionnen in Roemenië. Een vijfde heeft bij zijn arrestatie zelfmoord gepleegd. Volgens mededelingen uit de Roemeense hoofdstad Boekarest hebben ze voor de Verenigde Staten gewerkt, wat door Washington als 'fantasie' van de hand wordt gewezen. Het nieuws trekt weinig aandacht.
Maar de spionnen werkten wel degelijk voor de Amerikaanse inlichtingendienst CIA, en voor de Buitenlandse Inlichtingendienst (BID) van Nederland. De BID speelde zelfs de leidende rol bij het werven en trainen van de vijf Roemenen. Dat blijft onbekend tot een paar jaar geleden het dagboek van de toenmalige CIA-directeur opdook. Hij had een korte aantekening gemaakt over een gezamenlijke operatie met de Nederlandse BID achter het IJzeren Gordijn.
Cees Wiebes, autoriteit op het gebied van Nederlandse inlichtingendiensten, ging op onderzoek uit. 'Samen met de CIA' heet het boek dat hij schreef over deze actie en twee andere operaties waarbij Nederlandse inlichtingendiensten samen optrokken met de grote broer uit de VS. En dat terwijl Wiebes zich had voorgenomen na zijn pensionering geen boek meer te schrijven. Maar deze verhalen moesten verteld worden.
Het boek staat vol onthullingen en bizarre verhalen over geheim agenten, dubbelagenten, mysterieuze tussenpersonen ('Astro'), en afluisterpraktijken, maar ook over de onderlinge concurrentie tussen de Nederlandse en de Amerikaanse diensten. Soms is het optreden van de Nederlandse inlichtingendiensten klungelig, agressief of zelfs roekeloos, in andere gevallen zeer professioneel en koelbloedig. Altijd is de vraag wat al die inspanningen hebben opgeleverd, zeker gezien de risico's die soms werden genomen.
In het begin van de jaren vijftig doet de BID volop met de grote diensten, de CIA en de Britse MI6, mee in de strijd tegen het communisme. De geheime diensten werven spionnen en smokkelen die over zee of land of via de lucht landen in het Oostblok binnen. Ze moeten daar inlichtingen inwinnen over de militaire, economische en politieke toestand, maar ook een verzetsbeweging tegen de net gevormde communistische regimes opbouwen.
De spionnen die in Roemenië worden gedropt, voor een stevig deel nazi-collaborateurs, slagen daar absoluut niet in. Nota bene de leider van de groep, de ex-SS'er Constantin Saplacan, loopt stomdronken een politiebureau in, een ander doet dat nuchter, en de rest van de groep wordt ook snel opgespoord. Berechting en executie van de vier gearresteerden volgt binnen enkele maanden.
Deze tegenslag vermindert het enthousiasme van de BID voor deze acties niet. Het hoofd van de dienst, jonkheer A. Th. de Muralt, dringt bij de Amerikanen aan op voortzetting, onder andere in Bulgarije. Daarvoor heeft de BID agenten klaarstaan, gerekruteerd uit de zeer gewelddadige, ultranationalistische IJzeren Garde. De dropping gaat uiteindelijk vanwege de invallende winter niet door, tot ongenoegen van de BID.
Voor Cees Wiebes is het nog een raadsel waarom Nederlandse diensten zo enthousiast deelnamen aan de infiltratie door geheim agenten achter het IJzeren Gordijn. Uiteraard, er zijn verklaringen te geven. De Nederlandse regering was zeer gekant tegen het communisme en bereid de grote bondgenoot, de Verenigde Staten, te helpen. Omdat Nederland niet aan de grens met het Oostblok ligt, was dit land in het begin van de Koude Oorlog voor de VS niet zo belangrijk. Den Haag moest bijna smeken om aandacht van de CIA.
De Nederlandse diensten kunnen een 'wit voetje halen' bij de Amerikanen door aan deze riskante acties mee te doen. En ze konden ervaring opdoen met het opereren achter de vijandelijke linies. Die kennis kan van pas komen mocht Nederland ooit bezet worden door het Sovjet-blok. Heel nuttig is dat niet geweest. "Ze leerden vooral dat ze het niet zó moesten doen", zegt Wiebes.
Maar dan nog blijven deze operaties in strijd met het beeld dat Wiebes na decennia onderzoek van de Nederlandse diensten heeft gekregen. Zo'n agressieve opstelling is volgens hem later niet meer voorgekomen.
Om de feiten te achterhalen over deze zeer geheime missies, was een uitgebreide speurtocht en wat geluk nodig. Wiebes ontdekte de documentatie over de operaties achter het IJzeren Gordijn in een archief van twee groene ladekasten met 700.000 microfiches, ieder goed voor 30 tot 40 A4'tjes. Het kostte maanden om die ladekasten, waarvan hij het bestaan bij toeval kende door een eerdere rechtszaak, te lokaliseren. Ze waren ergens in een kelder van het ministerie van algemene zaken weggestopt. Toen Wiebes hoorde dat ze gevonden waren, maar dat ze waren afgesloten met grote hangsloten, zei hij: "Ik ben over een uur bij je met de Black & Decker".
Uiteindelijk kwamen er 450 pagina's over deze acties te voorschijn. Met die nieuw verworven kennis ging hij naar het archief van de Securitate, de Roemeense veiligheidsdienst. Later volgde onderzoek in Bulgarije, Polen en elders. Maar de Britse en Amerikaanse archieven zijn nog gesloten, waardoor het verhaal nog niet volledig verteld kan worden.
Cees Wiebes (1950) weet misschien meer over het verleden van Nederlandse inlichtingendiensten dan wie dan ook. We kunnen dat niet zeker weten, want een deel van zijn kennis blijft geheim. Dat is informatie die mensen in gevaar kan brengen, de privacy van levende personen onnodig aantasten of de 'methoden en technieken' van de diensten blootleggen. "Dat blijft in mijn hoofd."
Zijn belangstelling voor spionage is gaandeweg gegroeid. Toen hij Internationale betrekkingen doceerde aan de Universiteit van Amsterdam stuitte hij op de vraag hoe staten weten of andere landen zich aan afspraken houden. Hij ging les geven over kwesties als: de Amerikanen zeggen dat de Irakezen 25 Scud-raketten hebben. Hoe weten ze dat? Daar heb je inlichtingen- en veiligheidsdiensten voor nodig.
Met zijn 'buddy' Bob de Graaff schreef hij het boek 'Villa Maarheeze', de geschiedenis van de Buitenlandse Inlichtingendienst (BID) die in de jaren negentig werd opgeheven. Hij onderzocht ook de rol van de inlichtingendiensten voor het rapport over de val van Srebrenica van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie.
In 2006 maakte hij de overstap van wetenschap naar praktijk. Hij werd geen spion, maar analist voor de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). Dichter bij het vuur is zijn beeld van inlichtingendiensten niet wezenlijk veranderd. "Ik wist wel hoe de diensten werken. Maar door mijn werk bij de NCTV ben ik me meer in de geschiedenis gaan interesseren. Want daar kan je veel van leren."
Een van die lessen is dat kleine staten een essentiële rol kunnen spelen in inlichtingenwerk. Dat bleek in de Koude Oorlog, toen bijvoorbeeld Nederlanders in den vreemde op sommige plekken minder opvielen dan Amerikanen. Een Nederlander kan zich makkelijker voordoen als toerist of zakenman, een Amerikaanse bezoeker wordt eerder voor spion aangezien.
Ook nu nog vertrouwen de Amerikanen soms op kleinere landen, omdat ze dingen zelf niet kunnen doen. Cees Wiebes geeft toch één voorbeeld: In Afghanistan was de Nederlandse Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) veel beter geïnformeerd dan de Amerikanen. De MIVD had veel tolken en medewerkers die het Pashtun en Urdu, de lokale talen, beheersten en kon daardoor veel informatie verwerken over de stammen en de Taliban.
Hoe belangrijk de samenwerking van de CIA met kleinere diensten in het verleden was, blijkt ook uit de andere operaties die Wiebes in zijn boek beschrijft. Operatie Tom draait om een Nederlandse wetenschapper bij een nucleair instituut in Noorwegen die jarenlang dubbelagent was.
De Nederlandse kant was nooit uitgezocht. De BVD had 'Tom' gevraagd of hij als dubbelagent zou willen werken als de Sovjets hem zouden benaderen. De wetenschapper gaf vervolgens valse informatie (chicken feed) aan zijn Russische contacten.
Als derde verhaal belicht Wiebes hoe het Nederlandse bedrijf NRP jarenlang geavanceerde afluisterapparatuur voor de CIA produceerde. Die apparatuur werd bijvoorbeeld ingebouwd in meubels die aan ambassades van communistische landen geleverd werden. Vandaar de naam: 'Operatie Leunstoel."
Een steeds terugkerende vraag is wat al die activiteiten opleveren. Welk voordeel hebben landen dankzij al hun spionage-activiteiten? Bij deze operaties is de opbrengst zeer wisselend. Het droppen van agenten leverde weinig tot niets op. Het werk met de dubbelagenten was vruchtbaarder. Er werden Russische spionnen ontmaskerd en door de vragen van de Russen kon min of meer worden achter gehaald wat ze wel en niet wisten.
Bij het afluisteren van ambassades, een praktijk die tot de dag van vandaag doorgaat, is het rendement lastig te bepalen. Heel vaak wordt er weinig met de verkregen informatie gedaan, omdat de andere partij er dan achterkomt dat er wordt afgeluisterd. En dat is niet de bedoeling, al gaat het soms mis.
Wiebes: "Het is een keer gebeurd dat Chroesjtsjov (de toenmalige leider van de Sovjet-Unie tegen een Amerikaanse minister zei: 'Dat heb ik vanochtend in je geheime telegram gelezen'."
De Russen hebben de Amerikaanse ambassade in Moskou jarenlang afgeluisterd. Maar toen de CIA en NSA nagingen welk gebruik de Russen van hun informatie hadden gemaakt, konden ze hiervan geen bewijs vinden.
Of dat voor andere afluisterpraktijken ook geldt, is niet helemaal te zeggen. "Het antwoord zit voor een deel nog in de archieven. Dat is ook een frustratie. Het is nog geheim."
undefined