TIEN GEBODEN

Max van Weezel: Ik ben bang, voor het niets

Max van Weezel: ‘Het blijft maar tollen in mijn hoofd: moet ik echt al sterven? Ik zou nog zo veel kunnen doen.’ Beeld Mark Kohn
Max van Weezel: ‘Het blijft maar tollen in mijn hoofd: moet ik echt al sterven? Ik zou nog zo veel kunnen doen.’Beeld Mark Kohn

Max van Weezel (Amsterdam, 1951) is journalist en politicoloog. Hij werkte lange tijd voor Vrij Nederland, presenteerde de radioprogramma’s ‘Met het Oog op Morgen’ en ‘Argos’ en schreef een groot aantal boeken over de Nederlandse politiek. In het voorjaar van 2018 werd alvleesklierkanker bij hem geconstateerd.

Arjan Visser

I Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben

“Er komen hier weleens rabbijnen over de vloer die met me willen praten over de transitie van leven naar dood. Geloof je écht dat er helemaal niets is? Ik heb die gesprekken overigens ook gevoerd met Kamerleden van de ChristenUnie. En nee, ik geloof niet in God, maar het zou me enorm helpen om in deze tijd een houvast te hebben. Ik ging er een jaar geleden nog redelijk fris in. Alvleesklierkanker, grote nare operatie en een chemokuur die me ook niet erg is bevallen, maar toch: ik hield me vast aan de gedachte dat ik bij de 20 procent hoorde die het zou overleven. Tot ik in december te horen kreeg dat de tumor terug was. Sindsdien leef ik in een nachtmerrie. De laatste scan wees uit dat de tumor niet is gegroeid. Nu moet er weer een punctie worden gemaakt. Is een volgende chemokuur nodig? Zo ja, wat voor soort kuur? En hoelang heb ik dan nog? Een paar maanden? Een jaar? Ik ben bang. Bang voor het niets. Ik vind het een heel eng idee dat alles ophoudt. Dat het voorbij is.”

II Gij zult u geen gesneden beeld ­maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de ­wateren onder de aarde is

“Als het niet zo streng klonk, zou ik werk eerder een maatschappelijke plicht dan een afgod willen noemen. Ik heb een calvinistisch-joodse opvoeding gehad waarbij een enorme prestatie­moraal centraal stond. Op zondagmiddag kwamen er allemaal ooms en tantes, die helemaal geen ooms en tantes waren maar zo werden genoemd om je het idee te geven dat je toch nog een soort familie had, bij ons thuis om elkaar met hun gedraaide omzetten om de oren te slaan. Die ietwat overdreven werklust heb ik wel meegekregen. De psychologie die erbij hoort: je moet goed je best doen, anders dumpen ze je. Zeker als je joods bent. Ik probeerde mijn existentiële onzekerheid te compenseren door op alles ja te zeggen. Ik moest extra mijn best doen, altijd, overal. De boodschap die mijn ouders, onbewust, hebben meegegeven was: eigenlijk was het helemaal niet de bedoeling dat er in 1951 nog joodse jongetjes zouden worden geboren, maar nu je er tóch bent, moet je er alles uit zien te halen. Dat is wat ik heb gedaan. Ik ben mijn leven lang bezig geweest met het rechtvaardigen van mijn bestaan.”

III Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken

“Ik betrap mezelf erop dat ik in het gezelschap van christenen veel vaker de woorden ‘God’ en ‘Jezus’ in mijn zinnen verwerk. Niet om te provoceren; het ontsnapt me gewoon, ineens. Ik ben zorgvuldig in mijn taalgebruik. De nu heersende scheldcultuur heeft niets met de vrijheid van meningsuiting te maken. Een tijdlang had iemand die in z’n columnpje op het internet gewoon maar even iets riep – ‘Het klimaatvraagstuk bestaat helemaal niet!’ – net zoveel aanzien als de journalist die dag en nacht de archieven had doorgespit en niet met één of twee, maar met wel vijfentwintig mensen had gesproken om de waarheid te achterhalen. Daar lijkt verandering in te komen; de onderzoeksjournalistiek wint weer terrein. Het is niet alleen de ongenuanceerde mening – des te harder, des te beter – die telt.”

IV Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen

“Het is een beetje schizofreen: ik vier geen sjabbes, hou me niet aan de spijswetten en kom alleen tijdens de feestdagen in de synagoge, maar ik ben wel aangesloten bij de orthodox-joodse gemeenschap. Waarom? Om de traditie voort te zetten en om, plat gezegd, bij mijn ouders en mijn grootouders te kunnen worden begraven.”

V Eer uw vader en uw moeder

“Mijn vader was een selfmade-man. Hij is het grootste deel van zijn leven handelsreiziger in confectie geweest. Een workaholic, lid van de wederopbouw­generatie; die ging er wat van maken. Hij heeft met het geld dat mijn moeder van een homoseksuele, kinderloze oom uit Londen had geërfd nog een eigen zaak opgezet en zag mij als zijn opvolger in het bedrijf, maar ik wilde politicologie studeren. Zoals veel mensen van mijn generatie ontstond er al snel een conflict: voor hem draaide alles om welvaart terwijl ik de wereld wilde veranderen. We zijn met elkaar in contact gebleven, maar mijn vader was een gesloten man. Toen hij op zijn 61ste stierf, had ik nog steeds geen idee wie hij nou werkelijk was geweest. Ik had meer willen weten over de tijd die hij ondergedoken had gezeten. Ik had van hem willen horen hoe hij zich zijn door de nazi’s vermoorde broer, Max, naar wie ik ben vernoemd, herinnerde.

null Beeld Mark Kohn
Beeld Mark Kohn

“Van mijn moeder, die pas in 2009 is overleden, weet ik alles. Zij liet geen gelegenheid onbenut om over de oorlog te beginnen. Alles was aan die oorlog gerelateerd. Verjaardagen waren gezelliger toen ‘iedereen er nog was’, als ik piano speelde zei mijn moeder: ‘Dat zou je tante Roosje mooi hebben gevonden.’ Tante Roosje was vermoord, net zoals haar broer Hans. Alhoewel ze mijn broer en mij op een voetstuk plaatste – we mochten alles, het beste was niet goed genoeg – heb ik onbewust toch het idee meegekregen dat haar leven uit twee delen bestond en dat het mooiste deel zich had afgespeeld voordat ik er was. Ik heb haar daar wel op kunnen aanspreken of, beter gezegd: ik ben duizenden keren middenin een gesprek weggelopen. Nee, niet weer! Maar ik ben ook duizenden keren teruggekomen om te zeggen: Sorry dat ik ben weggelopen. Ik was degene die altijd terugkwam. Het was soms gewoon too much, maar ik begreep wel waar het vandaan kwam allemaal en we hielden bovendien zielsveel van elkaar... Ik moet ineens denken aan wat je eerder vroeg, over wat me bij gebrek aan een religieuze houvast dan wel kan troosten, en ik vermoed dat we het antwoord op die vraag in deze hoek moeten zoeken. Mijn leven trekt de hele dag aan me voorbij, een niet te stoppen film, en eigenlijk maakt alles me verdrietig, behalve de gedachte aan mijn ouders. Ik vind het prettig om te bedenken van welke boom deze appel is gevallen. In welke traditie sta ik? Wat kreeg ik mee? Wat geef ik mee? Maar vooral: wat ben ik meer dan een schakel in een ketting van generaties? Die relativering helpt. Even.”

VI Gij zult niet doodslaan

“Het hoort bij de packagedeal om, als lid van de orthodox-joodse gemeenschap, ook tegen abortus en euthanasie te zijn, maar de laatste tijd... Kijk, nu komt het moeilijkste deel van ons gesprek... Euthanasie. Als je er zelf niet over begint, is het de huisarts wel die je de vraag voorlegt: ‘Hebt u niet genoeg geleden?’ En: ‘Moeten we afspraken maken? Wat nu als er uitzaaiingen naar de lever of naar de longen komen?’ Anet (Bleich, politicologe, schrijfster, AV), Natascha (Van Weezel, schrijfster en filmmaakster, dochter van Max en Anet, AV) en ik hebben er avonden lang over gesproken. Zelfs mijn broer is nog uit Australië overgevlogen om mee te praten. Ik wil het moment waarop ik te veel pijn krijg liever voorkomen, ik wil het niet zo vreselijk benauwd gaan krijgen, maar ik heb tegelijkertijd een opdracht van mijn ouders meegekregen: je moet onder alle omstandigheden voor je leven blijven vechten. Wel, niet, wel, niet, wel, niet... Het maalt maar door mijn hoofd. Ik kom er niet uit.”

VII Gij zult niet echtbreken

“In theorie vind ik het idee dat twee mensen exclusief voor elkaar geschapen zijn onzin, geloof ik, maar in de praktijk lijkt het er toch op dat die band tussen Anet en mij meant to be is. Wij waren als stel op de Universiteit van Amsterdam een totale uitzondering. Die hele cultuur eromheen was erg ­promiscue, post-hippie. In Diemen, waar een aantal politicologen een gekraakte woning deelden, hing in de keuken een schema waar niet alleen op stond wie wanneer de vuilnis buiten moest zetten, maar ook wie met wie de nacht zou doorbrengen. Tijdens de bezetting van de Oude Manhuispoort, het Instituut voor de Wetenschap der Politiek en het Bureau Inschrijving, werd openlijk de liefde met elkaar bedreven. Ik had daar een enorme weerzin tegen, niet uit preutsheid, maar ik wilde se­rieus met de revolutie bezig zijn en vond dat hedonistische gedoe alleen maar afleidend. Anet en ik zijn al in 1970 gaan samenwonen en acht jaar later getrouwd. In de synagoge, onder het baldakijn, jawel: alles erop en eraan.

“De bruiloft duurde een paar dagen. Anet was een echte feministe, ze kreeg van haar geestverwanten de volle laag: dat je het met een man deed was al walgelijk genoeg, moest je ook nog met zo iemand trouwen? Ons huwelijk hield stand. Ook dat was uitzonderlijk.

“In de tijd dat ik als parlementair journalist in Den Haag werkte en een soort nomadenbestaan – een ander woord heb ik er niet voor – leidde, heb ik heel wat relaties zien stranden. Wij, van de pers, deden alles samen. Dan liep ik ’s ochtends Wouke van Scherrenburg, Ferry Mingelen of een van die andere journalisten tegen het lijf die zei: ‘Ga je ook naar Venlo?’ Venlo? ‘Ja, daar houdt Jaap de Hoop Scheffer een belangrijke spreekbeurt.’ Nu zou je denken: ik kijk vanavond wel even naar NPO Politiek, maar toen was dat de enige manier om aan al die speeches te komen. Dus: naar Venlo. En na de bijeenkomst samen eten, samen drinken net zo lang tot iemand opperde dat het misschien wel beter was om in een hotel te overnachten.

“Nee, Arjan, ik eindigde niet met Wouke op één kamer, maar ik zal hier niet ontkennen dat ik ook weleens in het bed van een collega ben beland. In Nieuwspoort heb je een soort groupie-systeem, een kring van dames – lobbyisten, communicatiestrategen, beleidsmedewerkers – die zich in de buurt van politici, en in mindere mate ook de journalisten, ophoudt en graag, laten we zeggen, lange gesprekken met hen voert. Ook ik heb duizend gesprekken gevoerd, te veel gedronken en ben wel­eens bij iemand blijven slapen, maar ik begon wel iedere ontmoeting met de mededeling dat ik gelukkig getrouwd was en dat ik niet van plan was om ooit bij mijn vrouw weg te gaan. Ik ben met Anet en that’s it. Dat moest ook iedereen weten. Ik biechtte altijd alles bij haar op. En zij zag enorm veel door de vingers. Haar vader was ook parlementair journalist geweest; ze wist hoe ik door mijn werk in beslag zou worden genomen, hoe ik op het laatste moment toch niet naar huis zou komen en die enkele keer dat ik... ach, ik was, vergeleken met de meeste collega’s echt niet zo’n wildebras en wat ik met Anet deel, onze achtergrond, onze visie op het leven, onze bekommernis om de wereld, is zo veelomvattend dat ik me niet kan voorstellen dat ik ooit zoveel overeenkomsten bij een andere vrouw zou kunnen vinden.”

VIII Gij zult niet stelen

“Door zo lang in het vak te zitten, ben ik steeds vaker zelfplagiaat gaan toepassen. Dan gebruik ik een oude column of een ander oud stuk tekst, vul het aan met actualiteiten of geef er een andere wending aan. Geen opa-vertelt-verhalen. Zo weinig mogelijk hear say. Dat ik nooit iets van een ander heb gejat, heb ik waarschijnlijk aan mijn eigen onzekerheid te danken. Ik ben niet iemand die er maar op los ratelt; ik denk na over iedere zin. Moet ik de bron niet nog eens raadplegen? Zou dit echt waar zijn? Klopt het wel wat hier staat?”

IX Gij zult geen valse getuigenissen spreken tegen uw naaste

“In mijn begintijd als parlementair journalist gebeurde het weleens dat ik tot diep in de nacht met een CDA’er had gesproken en dat hij me daarna dagenlang in de wandelgangen negeerde. Bleek dat ik hem, en de hele christen­democratische beweging in één moeite door, in het vuur van ons gesprek, zonder twijfel met te veel drank op, voor Farizeeër had uitgemaakt. Ik heb geleerd om mijn privé-oordeel soms even voor me te houden. Misschien ben ik in de loop der jaren ook wel iets milder geworden.

“Politici worden, met name op Twitter, vaak voor leugenaars of zakkenvullers uitgemaakt, maar de politici die ik ken zijn wel degelijk uit idealisme het vak ingegaan. Ze raken soms het spoor bijster doordat ze onmogelijke compromissen moeten sluiten – probeer maar eens met droge ogen te verdedigen hoe je, om een paar honderd kinderen hier te mogen houden, het kinderpardon moest afschaffen – maar dat is geen karakterdefect; het is een gevolg van ons politieke systeem.”

X Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is

“Voor mijn ziekte had ik helemaal geen last van afgunst; ik vond het juist leuk als anderen succes hadden of prijzen wonnen. Mijn collega Joost Vullings heeft eens uitgeroepen: ‘Ik haat al die babyboomers, hier in Nieuwspoort! Behalve Max.’ Ik ben ambitieus, maar ik heb anderen geholpen waar ik kon. En nu... Laatst, toen het nog lekker weer was, zag ik op een terrasje een paar zzp’ers achter hun laptops zitten en dacht: jullie zijn hier over een jaar nog steeds en ik waarschijnlijk niet meer. Is dat jaloezie? Misschien. Een beetje. Ik weet het niet. Het blijft maar tollen in mijn hoofd: moet ik echt al sterven? Ik zou nog zo veel kunnen doen.”

Arjan Visser interviewt iedere twee weken iemand aan de hand van de Tien Geboden. Lees hier eerdere afleveringen.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden