MARTIN MOOIJ, VIJFENTWINTIG JAAR POEZIE IN EEN PROZAISCHE HAVENSTAD 'Zonder te aarzelen, zei ik ja. Ik wist absoluut niet waar ik aan begon'

Een week voor Poetry International staat de telefoon in het kantoor van de organisatie in Rotterdam niet stil. Terwijl de fax ratelt en medewerkers materiaal af en aan sjouwen, blijft één persoon temidden van alle drukte de rust en de gelijkmatigheid zelve. Martin Mooij (63), directeur van het poëziefestival dat dit jaar zijn vijfentwintigste editie beleeft, is onderhand wel wat gewend. Ter plekke improviseren, dichters die niet - of op het laatste nippertje toch nog net - toestemming krijgen hun land te verlaten, spontane wijzigingen in het programma, onverwachte entre-actes, hij heeft het allemaal meegemaakt.

GERTJAN VINCENT; HANNEKE WIJGH

Dankzij een indrukwekkend netwerk van contacten is hij erin geslaagd de afgelopen jaren een duizendtal dichters uit alle hoeken van de wereld bij elkaar te krijgen en Rotterdam, die prozaïsche havenstad, tot poëtisch ontmoetingscentrum van wereldallure te maken.

Temidden van stapels posters en met dichtregels bedrukte t-shirts blikt hij terug op een loopbaan die niet het gevolg was van bewuste carrière-planning - “Ik wilde juist geen carrière maken” - maar van een reeks toevallige ontmoetingen die bepalend bleken voor de man die nu al een kwart eeuw lang de motor en het gezicht van Poetry is.

Martin Mooij, in 1930 in de Rotterdamse wijk Spangen geboren, groeide op in een arbeidersgezin: “Mijn vader was lid van de OSP, de Onafhankelijke Socialistische Partij, een wat radicaler club dan de SDAP. Iedere maandag kwam iemand van de bond langs om geld op te halen voor de kinderen in het door de burgeroorlog getroffen Spanje. Ik wilde het uit het raam naar beneden gooien - we woonden op een bovenhuis - maar mijn vader stond erop dat ik de trap af zou lopen om het geld keurig in het zakje te deponeren”.

De Tweede Wereldoorlog brak uit en verstoorde de ontwikkeling van een hele generatie. Na de bevrijding betekende dat snel gaan werken en avondonderwijs volgen. Mooij: “Mijn vader was doodziek uit de oorlog teruggekomen en ik voelde me een fervent communist. Ik was vijftien jaar en solliciteerde bij De Waarheid, maar daar zaten ze niet om me te springen.” Toen hij op zijn negentiende dienst weigerde, ten tijde van de politionele acties in Indonesië, kwam Mooij andermaal in de problemen. “Als gewetensbezwaarde was het niet eenvoudig om werk te vinden, want dienstweigering was toen nog niet in de mode. Gelukkig kon ik jongste bediende worden bij Brusse, de Rotterdamse uitgeverij van het tijdschrift 'Goed Wonen'. Ik ontdekte dat er een samenhang bestond tussen de manier waarop je je woning inrichtte en je maatschappijbeleving. Op de uitgeverij kreeg ik boeken over kunst en muziekgeschiedenis onder ogen, allemaal zaken waar ik nooit eerder van had gehoord. In het gezin waar ik uit kwam werd wel betrekkelijk veel gelezen, maar een culturele achtergrond ontbrak. De drie-en-een-half jaar dat ik bij Brusse heb gewerkt, zijn heel bepalend geweest voor mijn ontwikkeling.”

Het vervolg van zijn maatschappelijke loopbaan lijkt op de bekende twaalf ambachten, dertien ongelukken. Voor bankbediende bleek hij niet geschikt, drie weken hield hij het uit als privé-secretaris bij de Prince de Lignac, zijn avontuur als havenarbeider was ook van korte duur: hij had nauwelijk zijn opwachting gemaakt of er braken twee stakingen uit, alsof het noodlot hem er op wilde wijzen dat hij niet voor havenarbeider in de wieg gelegd was. Uiteindelijk werd het De Arbeiderspers, in die tijd nog het rode bolwerk van de socialisten. (“Als ex-communist keerde ik terug bij de Moederkerk.”) Veertien jaar lang verdiende hij er zijn brood als boekverkoper en bouwde hij het netwerk van contacten op dat hem als Poetry-organisator later van pas zou komen.

Martij Mooij: “Ik had via 'De Vlam', een tijdschrift dat was voortgekomen uit het illegale verzetsblad 'De Vonk', Jef Last leren kennen, schrijver en politiek activist, een enorm inspirerende man. Op een gegeven moment vroeg hij mij om Duitse immigrantenliteratuur te vertalen. Daar voelde ik niets voor. Ik had aan de oorlog zo'n hekel aan Duitsers overgehouden, dat ik me ook niet in hun taal wilde verdiepen. Last vond dat belachelijk. Hij zei: 'Onthoud één ding goed: er zijn meer moffen in deze wereld dan Duitsers, en niet iedere Duitser is een mof. Als je ernstige bezwaren tegen Duitsers hebt, moet je eerst hun taal goed leren, dan begrijp je tenminste wat ze zeggen.' Dat advies is de basis geweest van mijn speciale belangstelling voor onze oosterburen. Weer later vroeg de NRC mij als literair medewerker voor het Duitse taalgebied.”

Aan het einde van de jaren zestig wankelde de Rode Burcht. De verbeelding had de macht overgenomen, Nieuw Links wilde af van de te nauwe banden met de Rode Familie. In diezelfde periode werd Martin Mooij door de Rotterdamse Kunststichting benaderd. “Adriaan van der Staay, de toenmalig directeur, vroeg me hoofd te worden van een nieuw op te richten sectie letteren. Het literaire leven in Rotterdam lag namelijk op zijn gat. De meeste Rotterdamse schrijvers waren of dood, zoals Anna Blaman, of naar elders vertrokken, Ellen Warmond naar Den Haag, Riekus Waskowsky naar Groningen, Hans Sleutelaar naar Amsterdam. Alles moest van de grond af worden opgebouwd. Dat betekende literaire avonden organiseren met, zo eiste ik, een redelijk honorarium voor de deelnemende schrijvers. Boekjes uitgeven in onze Sonde-reeks, niet omdat we enige ambities in die richting hadden, maar om de grote uitgeverijen te attenderen op nieuw talent. In een aantal gevallen is dat inderdaad gelukt. In datzelfde jaar bezocht ik samen met Adriaan van der Staay een poëziefestival in Londen. Na afloop vroeg hij of ik kans zag zoiets ook in Rotterdam te doen. Zonder een moment te aarzelen, zei ik 'ja'. Ik wist absoluut niet waar ik aan begon.”

Mooij kreeg zes maanden om de eerste Poetry voor te bereiden. Geld was er nauwelijks, alles moest vanuit het niets op poten worden gezet. Mooij: “Adriaan was vooral geörienteerd op het angelsaksische taalgebied en de Spaanstalige landen en ik op Duitsland en Oost-Europa. Vasko Popa, die ik in Londen had ontmoet, was de eerste dichter die toezegde, direct gevolgd door Ernst Jandl, Lars Gustafsson en Adrian Mitchell. Nu, vijfentwintig jaar later, zullen zij - met uitzondering van Popa, die een paar jaar terug is overleden - opnieuw op het festival aanwezig zijn.”

Poetry International is anno 1994 een begrip. Anders dan in 1970, het beginjaar. “In onze onschuld dachten we dat de hele wereld op ons zat te wachten, maar dat bleek niet het geval. Dichters genoeg, maar er kwam nauwelijks publiek. Zo'n vijftig tot zestig mensen, terwijl de Kleine Zaal van De Doelen wel zeshonderd stoelen telt. Stoppen kon niet, omdat we de uitzendrechten van de openingsavond voor achtduizend gulden aan Jan Venema van de NTS, de voorloper van de NOS, hadden verkocht. Wat te doen? De camera's stonden al opgesteld. Heel Nederland zou getuige zijn van het failliet van Poetry! Ter plekke hebben we toen overlegd. Geld teruggeven aan die anderhalve man en een paardekop of verhuizen naar de foyer waar het publiek op de grond moest zitten? Het werd het laatste, en tot mijn verbazing lukte het daar wel. Dat was voor een belangrijk deel te danken aan de inzet van de dichters zelf: Simon Vinkenoog, die natuurlijk een echte publieksperfomer is, de Fransman Eugène Guillevic, die chansons ging zingen, musici die voor de broodnodige afwisseling zorgden. Zo werd het toch een succes.”

Bij het eerste festival was de toon gezet voor wat bij de latere edities kenmerkend zou blijken: het initiatief van de dichters zelf. Engelse dichters die hun poëzie lazen vanaf een politieboot voor de bemanning van zeeschepen, al kwam er geen lichtmatroos luisteren. Een poëzietram die door Rotterdam reed, waar niemand in wilde stappen. Gedichten die uitgezonden werden via de geluidsinstallatie van het Centraal Station.

Martin Mooij: “Een aantal van die initiatieven heeft op den duur een vaste plek gekregen binnen het festival. De Duitse dichter Günther Kunert kwam met een enthousiast verhaal over een fantastisch experiment dat hij elders had meegemaakt: het vertalen van gedichten uit talen die hij niet kende via de tussenstap van een letterlijke basisvertaling. We pikten dat idee op met als gevolg dat de gedichten van Paul van Ostayen nu zowel in het Zulu als in het Arabisch zijn vertaald.”

De Poetry Award, het eregeld dat jaarlijks wordt toegekend aan een dichter die door zijn werk in politieke moeilijkheden is geraakt, is een andere constante binnen het festival. “Ieder jaar weer bleken dichters geen toestemming te krijgen om Poetry bij te wonen. Toen we dat eens op een rijtje zette, bleek dat maar liefst een op de vier te maken had met politieke repressie. Reden genoeg om via zo'n Award druk uit te oefenen op de autoriteiten. Niet zonder succes, zoals is gebleken. Heel veel onderdrukte dichters konden later persoonlijk in Rotterdam het Eregeld in ontvangst nemen.”

In de vijfentwintig jaar dat Poetry bestaat, is er van de basisformule van het festival nauwelijks afgeweken. De foyer is de belangrijkste ontmoetingsplek voor dichters en publiek gebleven. Er wordt voorgelezen in de meest exotische talen, waarna een vertaling in het Nederlands wordt voorgedragen.

Wel heeft het vrolijk anarchisme van de beginjaren plaatsgemaakt voor een organisatie waarbij veel minder aan het toeval wordt overgelaten. Volgens Martin Mooij is echter geen sprake van verstarring: “We blijven zoeken naar grotere verscheidenheid: zo zullen er dit jaar in de grote hal van de Doelen poëzie-koffieconcerten zijn, er komen programma's voor basisscholen en het middelbaar onderwijs. We hebben speciale nachtprogramma's in het bibliotheektheater, kortom: er zit volop beweging in. Nieuw is dit jaar ook het onderdeel 'evaluation'. In 1960 stelde Enzensberger de bloemlezing 'Museum der modernen Poesie' samen, een keuze uit de internationale poëzie van het begin van deze eeuw tot 1945. In zijn inleiding constateerde hij dat er in die periode sprake is van een 'internationale taal van de poëzie'. Ik heb hem gevraagd of er nog iets van die samenhang over was. Zijn eerste reactie was negatief. Zo'n bloemlezing kon nu niet meer gemaakt worden, zei hij, omdat alles geatomiseerd is. Een paar weken later stuurde hij toch een keus van twaalf gedichten uit Oost-Europa. Daarop heb ik dezelfde vraag aan een aantal andere deelnemers voorgelegd: Welke twaalf gedichten uit deze eeuw zou je mee kunnen nemen naar het jaar 2000. Uit hun selectie kan een prachtige bloemlezing ontstaan.”

Een kwart eeuw Poetry lijkt de ideale gelegenheid voor Mooij om de kroon op zijn werk te zetten en zich aan andere bezigheden te wijden. Maar is er voor hem nog leven na Poetry en is er nog wel een Poetry zonder Martin Mooij? 'Mister Poetry' lijkt zich absoluut niet druk te maken om dat soort speculaties. Hij is kennelijk niet van plan zijn zetel vrij te maken voor een opvolger: “Poetry is in de loop der jaren mijn leven gaan vormen. Je kunt het een ander niet aandoen om in één klap over te moeten nemen wat ik in 25 jaar heb opgebouwd. Een Poetry zonder mij zal er in ieder geval anders uitzien, en ik wil daar best een aanzet toe geven. Zelf zou ik graag meer willen reizen om ondersteuning te verlenen aan gelijksoortige festivals in Jeruzalem, Berlijn, Londen, Dublin en binnenkort Zuid-Afrika. Het wachten is echter op een opvolger. Ja, ik denk hem te herkennen als hij ineens voor me staat. Een kwestie van instinct. Zoiets kun je niet plannen, je wordt ook niet verliefd op iemand omdat je hem zoekt. Maar ik weet dat hij zal komen.”

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden